Wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding 2021

Bij de Tweede Kamer is het voorstel voor de Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021 (Wps 2021) in behandeling. De Wps 2021 is de opvolger van de Wet verevening van pensioenrechten bij scheiding (Wvps). De Kamer wil, alvorens verder te gaan met de behandeling, van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in concept de lagere regelgeving. De minister heeft de gevraagde lagere regelgeving opengesteld voor internetconsultatie en toegestuurd aan de Tweede Kamer.

In geval van een scheiding wordt volgens de Wps 2021 zowel het ouderdomspensioen als het partnerpensioen dat tijdens de huwelijkse periode is opgebouwd verdeeld, tenzij dit bij overeenkomst is uitgesloten. De Wps 2021 schrijft conversie voor als de standaard verdeelmethode. Bij deze conversie wordt de helft van de waarde van het ouderdomspensioen en van het partnerpensioen, voor zover opgebouwd tijdens de huwelijksperiode, omgezet in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen voor de verdelingsgerechtigde partner. De conversiewaarde is de waarde van de pensioenaanspraak bij scheiding verminderd met de waarde van de pensioenaanspraak op de huwelijksdatum, inclusief het beleggingsrendement, de kosten en risicopremies daarover tijdens de huwelijkse periode.

Het conceptbesluit bij de Wps 2021 bevat uniforme verdeelmethodes en rekenregels. Pensioenuitvoerders moeten op verzoek een opgave verstrekken van de berekening van de pensioenverdeling. Vanaf de inwerkingtreding van de wet zijn pensioenuitvoerders verplicht om de gegevens op te nemen die nodig zijn om een conversie over de huwelijkse periode uit te kunnen voeren. Dit betekent dat pensioenuitvoerders de waarde van de pensioenaanspraak op de huwelijksdatum moeten administreren, en hierna de plussen en minnen hierover moeten bijhouden. In situaties waarin deze gegevens ontbreken kunnen pensioenuitvoerders gebruik maken van de verhoudingsgewijze verdeelmethode. Daarin wordt de waarde van de pensioenaanspraak op de huwelijksdatum berekend door de waarde op de scheidingsdatum te vermenigvuldigen met het aantal huwelijksjaren en te delen door het aantal deelnemingsjaren.

In de bij de wet behorende lagere regelgeving wordt vastgelegd dat alle informatie, die van belang is voor de uitvoering van een scheiding, moet worden meegegeven bij een waardeoverdracht. Deze informatieverplichting geldt niet voor de bestaande kleine pensioenen die de komende jaren worden overgedragen.

In de Wps 2021 is geregeld dat een pensioenuitvoerder bevoegd is om de kosten van een verdeling voor de helft aan de partners in rekening te brengen. In de memorie van toelichting is aangekondigd dat de kosten zullen worden gemaximeerd. In dit besluit wordt voorgesteld om de kosten te maximeren op € 100 per partner. Er is geen verplichting voor pensioenuitvoerders om kosten in rekening te brengen.

Verzoek gedeeltelijke transitievergoeding te laat ingediend

In de zogenaamde Kolombeschikking heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder omstandigheden een werknemer bij een gedeeltelijk ontslag recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding. De Hoge Raad overwoog in deze beschikking onder meer dat de wet niet voorziet in gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, aangezien een arbeidsovereenkomst slechts in haar geheel kan worden opgezegd of ontbonden. Bij de regeling van de transitievergoeding is bij dit wettelijk stelsel aangesloten en is een transitievergoeding alleen verschuldigd als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. De Hoge Raad is van oordeel dat bij een door omstandigheden gedwongen substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd de werknemer recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding.

Hoewel de wettelijke regeling de gedeeltelijke transitievergoeding niet kent, is Hof Den Bosch van mening dat voor het overige de wettelijke regeling wel van toepassing is. Dat betekent dat de vervaltermijn van drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd voor de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen van kracht blijft. De transitievergoeding waarop een werknemer op grond van de Kolombeschikking in bepaalde gevallen aanspraak kan maken is volgens het hof geen andere dan de transitievergoeding als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft in de Kolombeschikking geen zelfstandige grondslag voor de aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding heeft gecreëerd, maar een uitleg gegeven van de wettelijke regeling.

In de door het hof behandelde zaak was de arbeidstijd van de werknemer met ingang van 25 april 2017 verminderd. De bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot een transitievergoeding voor het deel van de arbeidsovereenkomst dat is geëindigd, verviel drie maanden later, dus op 26 juli 2017. Het verzoekschrift is op 12 december 2018 ontvangen door de griffie van de rechtbank. Het hof was van oordeel dat het beroep van de werkgever op de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.

Het hof heeft de werknemer niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot een gedeeltelijke transitievergoeding, omdat dit verzoek niet is ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst (gedeeltelijk) is geëindigd.

Premiepercentages Zvw 2020 bekend

De minister voor Medische Zorg heeft de premiepercentages en het maximum bijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet voor het jaar 2020 vastgesteld. De hoge premie daalt van 6,95% naar 6,7%. Het hoge percentage is verschuldigd door inhoudingsplichtigen over het loon dat zij betalen. De lage premie daalt van 5,7% naar 5,45%. Het lage percentage geldt voor verzekeringsplichtigen zoals zelfstandigen en dga’s. Het maximale bijdrage-inkomen stijgt in 2020 van € 55.927 naar € 57.232.

Oude schuld volgt huis niet naar box 3

De schulden die zijn aangegaan voor de aankoop, de verbetering of het onderhoud van een eigen woning vormen tezamen de eigenwoningschuld. De eigenwoningschuld kan niet hoger zijn dan de koopsom met bijkomende kosten en de kosten van verbetering en onderhoud of de afkoopsom van een erfpachtrecht. De rente en kosten van de eigenwoningschuld zijn aftrekbaar.

Voor de voormalige eigen woning, die leeg staat in afwachting van verkoop, geldt een bijzondere regeling. Deze woning wordt nog tot drie jaar na het jaar waarin de woning niet langer door de eigenaar wordt bewoond als eigen woning aangemerkt naast de nieuwe eigen woning. Dat betekent dat gedurende die periode voor twee woningen de betaalde rente aftrekbaar is. Als de woning na het verstrijken van de driejaarsperiode nog niet is verkocht, gaat deze van box 1 naar box 3. De opbrengst bij vervreemding van een eigen woning, verminderd met de verkoopkosten en de eigenwoningschuld, wordt toegevoegd aan de eigenwoningreserve. De eigenwoningreserve neemt af bij aankoop van een eigen woning met de koopsom en de voor die woning geldende eigenwoningschuld. De overgang van een (voormalige) eigen woning naar box 3 wordt als een vervreemding aangemerkt.

De Hoge Raad heeft een arrest gewezen over de vraag of de schuld op de voormalige eigen woning na de driejaarstermijn met de woning naar box 3 overgaat of kan worden toegerekend aan de nieuwe eigen woning. De belanghebbenden in deze procedure hadden het voornemen om de oude lening na verkoop van de oude woning te besteden aan een verbouwing van de nieuwe woning. In afwachting van de verkoop was de verbouwing voorgefinancierd met eigen geld. De vraag was of de rente op de oude schuld na het verstrijken van de driejaarstermijn aftrekbaar was in verband met toerekening daarvan aan de verbouwing van de nieuwe woning. Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat de oude lening met behoud van aftrek kan worden meegenomen naar de nieuwe woning. De Hoge Raad deelt die opvatting.

De Hoge Raad verwijst in zijn arrest naar de wetsgeschiedenis. Daaruit blijkt dat, als de toerekening van de lening aan een bepaalde woning eenmaal is bepaald, daarop bij ongewijzigde omstandigheden niet wordt teruggekomen. Het verband met de woning kan pas worden verbroken bij een wijziging van omstandigheden, zoals de (fictieve) vervreemding van de woning. Op dat moment kan de geldlening aan een andere eigen woning worden toegerekend.

Tweede Kamer heeft Belastingplan 2020 aangenomen

De Tweede kamer heeft de wetsvoorstellen, die samen het pakket Belastingplan 2020 vormen, aangenomen. Ook het wetsvoorstel implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2) en het wetsvoorstel implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (DAC6) zijn aangenomen.

De Tweede Kamer heeft via amendementen enkele wijzigingen aangebracht. Zo wordt in de tonnageregeling het winstplafond voor niet-vervoerswerkzaamheden vervangen door een bruto-omzetplafond en wordt de heffingsvermindering in de verhuurderheffing uitgebreid naar meer regio’s dan alleen schaarstegebieden. Verder heeft de Tweede Kamer afgedwongen dat het Koninklijk Besluit dat de inwerkingtreding van de Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven regelt, vooraf zal worden voorgelegd aan de Tweede en de Eerste Kamer.

De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van het Belastingplan 2020 ook een aantal moties aangenomen. Het gaat onder meer om de volgende moties:

  • Een motie waarin gevraagd wordt ervoor te zorgen dat de glastuinbouw een beroep kan doen op de SDE+-regeling voor de verduurzaming van kassen, voor de aanschaf van zonnepanelen en voor geothermie.
  • Een motie waarin gevraagd wordt onderzoek te doen naar de effecten van verstoringen in het globaal evenwicht binnen de inkomstenbelasting.
  • Een motie waarin gevraagd wordt onderzoek te doen naar modernisering van de reiskostenvergoeding.
  • Een motie waarin gevraagd wordt om een onafhankelijke toetsing van de budgettaire gevolgen van de omzetting van NEDC1 naar NEDC2 en van NEDC2 naar WLTP voor de bpm.
  • Een motie om bij de bouwstenen voor een nieuw belastingstelsel ook mogelijkheden voor hogere belastingen op vermogens boven € 1 miljoen te onderzoeken.
  • Een motie om de Algemene Rekenkamer op te dragen te onderzoeken welk rendement in box 3 in de jaren 2013 tot en met 2016 zonder te veel risico’s haalbaar was.

Eigenwoningforfait 0,6% in 2020

De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de indexering van het eigenwoningforfait per 1 januari 2020. De wettelijke indexering daarvan vindt plaats aan de hand van de ontwikkeling van het indexcijfer van de woninghuren (stijging van 2,58%) en de ontwikkeling van de woningwaarden (stijging van 8,6%). Het op basis daarvan berekende eigenwoningforfait wordt naar beneden afgerond op een veelvoud van 0,05%-punt. Deze indexering leidt voor 2020 niet tot een wijziging. Op grond van het Belastingplan 2019 wordt het eigenwoningforfait per 1 januari 2020 verlaagd met 0,05%-punt tot 0,6%.

In dezelfde brief heeft de staatssecretaris de hoogte van de arbeidskorting na indexering meegedeeld. De indexering van de arbeidskorting wordt niet alleen door de tabelcorrectiefactor bepaald, maar ook door de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon. Voor het jaar 2020 is het verloop van de arbeidskorting na indexatie en voorgestelde beleidsmatige wijzigingen als volgt.

 Arbeidsinkomen  Arbeidskorting  Maximaal
 Tot € 9.921  2,812% van arbeidsinkomen  € 279
 Van € 9.921 tot € 21.430  € 279 + 28,812% van het meerdere  € 3.595
 Van € 21.430 tot € 34.954  € 3.595 + 1,656% van het meerdere  € 3.819
 Van € 34.954 tot € 98.604  € 3.819 – 6,0% van het meerdere  –
 Vanaf € 98.604  nihil  

Premiepercentages en maximum premieloon 2020

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft premiepercentages en het maximum premieloon voor het jaar 2020 vastgesteld.

Aow

17,90%

Anw

0,10%

Awf, laag

2,94%

Awf, hoog

7,94%

Ufo

0,68%

Aof, basispremie

6,77%

Opslag kinderopvang

0,50%

Maximum premieloon

€ 57.232

 

Vermogensplafond zorgtoeslag 2020 bekend

Het recht op zorgtoeslag is niet alleen inkomens- maar ook vermogensafhankelijk. Verzekerden met een vermogen dat hoger is dan het heffingvrije vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting plus € 84.416 hebben geen recht op zorgtoeslag. Met ingang van 1 januari 2020 wordt het bedrag van € 84.416 vervangen door € 85.767.

Vermogen overhevelen naar uw (klein)kinderen?

Bij uw overlijden gaat uw vermogen naar uw erfgenamen. De erfgenamen moeten over hun aandeel in de nalatenschap erfbelasting betalen. Heeft u geen testament, dan geldt het wettelijk erfrecht. Dat komt erop neer dat uw echtgenoot en de kinderen voor gelijke delen erven, waarbij het vruchtgebruik van de kindsdelen naar uw echtgenoot gaat. De kinderen krijgen een vordering op uw echtgenoot. Voor de echtgenoot geldt een hoge vrijstelling. De vrijstelling voor de kinderen is beperkt. De wettelijke regeling kan goed uitpakken, maar een goed testament kan helpen om bij overlijden belasting te besparen.

Soms wordt gekozen voor het verschuiven van erfbelasting in plaats van besparen van erfbelasting. Een mogelijke reden hiervoor is dat het geld vastzit, bijvoorbeeld in een huis of in beleggingen. Het kan fiscaal gunstig zijn om ook de kleinkinderen te laten erven, bijvoorbeeld door voor hen legaten op te nemen in het testament. Een kleinkind kan van zijn grootouders een bedrag van € 20.616 belastingvrij erven. Laat controleren of uw testament actueel is en nog past bij uw huidige situatie.

Heeft u geen testament, overweeg dan om een testament op te laten stellen.

Vermogen overhevelen bij leven
Door tijdens uw leven (een deel van) uw vermogen over te dragen aan uw kinderen kan de heffing van erfbelasting worden beperkt. Door schenkingen te spreiden in de tijd kunt u optimaal gebruik maken van de bestaande vrijstellingen. Het verdient in dat kader aanbeveling om een schenkingsplan op te (laten) stellen en uit te voeren. Schenkingen aan uw kinderen zijn vrij van schenkbelasting tot € 5.428 per kind. Voor kinderen tussen 18 en 40 jaar geldt eenmalig een verhoogde vrijstelling van € 26.040. De verhoogde vrijstelling kan verder worden verhoogd tot € 54.246 als de schenking betrekking heeft op een dure studie van het kind. Heeft uw kind voor 1 januari 2010 gebruik gemaakt van de verhoogde vrijstelling, dan is een aanvullende schenking voor studie of woning vrijgesteld tot maximaal € 28.206.

Voor schenkingen aan uw kleinkinderen of aan anderen geldt een vrijstelling van € 2.173.

Speciale vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning
De vrijstelling voor schenkingen die verband houden met de financiering van een eigen woning bedraagt onder voorwaarden € 102.010. Om van deze vrijstelling gebruik te maken hoeft er geen familierelatie tussen schenker en verkrijger te zijn. De verkrijger moet tussen 18 en 40 jaar oud zijn. Het bedrag van € 102.010 wordt verminderd met eerder toegepaste verhoogde vrijstellingen, voor zover het gaat om schenkingen van ouders aan kinderen voor de eigen woning of de studie. Wanneer u in 2015 of 2016 een schenking voor de eigen woning aan uw kinderen heeft gedaan, kunt u deze schenking belastingvrij aanvullen. De vrijgestelde aanvulling is maximaal € 47.764, ongeacht of de verhoogde vrijstelling in 2015 of 2016 volledig is benut.

Een belastingvrije aanvullende schenking is niet mogelijk als in de jaren 2010 tot 2015 een beroep is gedaan op de verhoogde vrijstelling eigen woning. Dat geldt ook als de vrijstelling destijds niet volledig is benut.

Beperk de belastingheffing in box 3

Schulden komen in mindering op het vermogen in box 3. Dat geldt echter niet voor belastingschulden. Alleen erfbelastingschulden kunnen als schuld in box 3 worden opgevoerd. U kunt de belastingheffing in box 3 beperken door uw belastingschulden voor de jaarwisseling te betalen. Als u verwacht dat u belasting moet (bij)betalen, is het raadzaam om de Belastingdienst te vragen om een voorlopige aanslag of om een aangifte in te dienen en de aanslag voor de peildatum te betalen. Heeft u het verzoek uiterlijk acht weken voor het einde van het jaar gedaan, maar heeft de Belastingdienst nog niet of te laat gereageerd op het verzoek, dan mag u het nog niet betaalde bedrag wel als schuld in box 3 aanmerken.

Maak gebruik van de vrijstellingen
Er bestaan diverse vrijstellingen in box 3, bijvoorbeeld voor voorwerpen van kunst en wetenschap en voor groene beleggingen. Het kan aantrekkelijk zijn om belast vermogen (tijdelijk) om te zetten in vrijgesteld vermogen. Belegt u groen, dan bespaart u niet alleen belasting in box 3, maar profiteert u ook van een extra heffingskorting in box 1 van 0,7% van de waarde van de vrijgestelde beleggingen. Voor groene beleggingen geldt een vrijstelling van maximaal € 58.540 per persoon (€ 117.080 voor fiscale partners).