Vergoeding reiskosten aan mantelzorgers

Onder voorwaarden zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten aftrekbaar. In de Wet IB 2001 wordt omschreven welke categorieën van uitgaven aftrekbaar kunnen zijn. Het gaat onder meer om de kosten van extra gezinshulp. Voor aftrekbaarheid is vereist dat de uitgaven voor de gezinshulp meer bedragen dan een percentage van het zogenaamde verzamelinkomen voor de toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Verder is vereist dat er aan de hand van gedagtekende facturen kan worden aangetoond dat er uitgaven voor gezinshulp zijn gedaan. Ook reiskosten kunnen aftrekbaar zijn als zorgkosten. De reiskosten moeten dan zijn gemaakt voor het vervoer van een zieke voor het ondergaan van een medische behandeling.

In een procedure was de vraag aan de orde of iemand recht had op aftrek van de vergoedingen die hij betaalde aan twee van zijn kinderen die de mantelzorg voor hun rekening namen. Naar het oordeel van zowel de rechtbank als het gerechtshof waren deze uitgaven niet aftrekbaar. Wegens het ontbreken van facturen waaruit bleek dat uitgaven voor gezinshulp waren gedaan was niet aan de vereisten voor aftrek voldaan. Op de zitting was duidelijk geworden dat de uitgaven een vergoeding voor reiskosten van de mantelzorgers vormden. Ook om die reden konden de uitgaven niet als specifieke zorgkosten in aftrek worden gebracht, aangezien de reiskosten geen betrekking hadden op het vervoer van een zieke.

Aanpassing 30%-regeling aangekondigd

Voor uit het buitenland afkomstige werknemers geldt onder voorwaarden een gunstige fiscale regeling. Deze zogenaamde 30%-regeling houdt in dat werkgevers tot 30% van de bruto beloning als een belastingvrije vergoeding kunnen betalen aan buitenlandse werknemers. De vergoeding is bedoeld voor de extra kosten die dergelijke werknemers maken in verband met hun tijdelijke verblijf in Nederland.

Het kabinet wil deze regeling per 1 januari 2019 verkorten van acht naar vijf jaar. De verkorting gaat gelden zowel voor nieuwe als voor bestaande gevallen. De voorgenomen aanpassing van de regeling is een gevolg van een in 2017 uitgevoerde evaluatie van de 30%-regeling. Hieruit bleek dat circa 80% van de werknemers de regeling niet langer gebruikt dan vijf jaar. Een substantieel deel van de overige gebruikers van de regeling blijkt zich langdurig in Nederland te vestigen. Het wetsvoorstel met de aanpassing zal, als onderdeel van het Belastingplan 2019, op Prinsjesdag worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

Overgangsregeling spoedreparatie regime fiscale eenheid

Er komt een overgangsmaatregel bij de spoedreparatie van het regime van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting. Dat heeft de staatssecretaris aangekondigd in antwoord op Kamervragen. Deze overgangsmaatregel moet de scherpste randjes van de aangekondigde reparatiemaatregelen halen. Doelstelling van de overgangsbepaling is te bewerkstelligen dat de reparatie van de renteaftrekbeperking tot en met 31 december 2018 niet van toepassing is op renten, kosten en valutaresultaten die betrekking hebben op een op 25 oktober 2017 om 11.00 uur bestaande schuld aan een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijke persoon. De schuld moet verband houden met één van de volgende rechtshandelingen:

  • een winstuitdeling of een teruggaaf van gestort kapitaal aan een verbonden lichaam of natuurlijke persoon;
  • een kapitaalstorting in een verbonden lichaam;
  • de verwerving of uitbreiding van een belang in een lichaam dat daardoor een verbonden lichaam wordt.

Ook de rechtshandeling moet vóór 25 oktober 2017 zijn verricht. Het totale rentebedrag mag per twaalf maanden niet meer dan € 100.000 zijn. Wanneer de rente hoger is dan € 100.000 per twaalf maanden, dan is de overgangsmaatregel niet van toepassing. Dat betekent dat de renteaftrekbeperking wordt toegepast op het volledige bedrag aan rente aan verbonden personen of lichamen alsof er geen fiscale eenheid bestaat. De staatssecretaris verwacht hiermee het mkb voldoende gelegenheid te bieden om de financieringsstructuur aan te passen binnen de overgangsperiode om nadelige gevolgen van de reparatiemaatregelen te voorkomen.

Aansprakelijkheid werkgever

Werkgevers moeten zorgen voor een veilige werkomgeving. Doen zij dat niet, dan zij aansprakelijk voor de schade die hun werknemers daardoor oplopen, tenzij de werknemer schade lijdt als gevolg van opzet of bewust roekeloos handelen.
Op grond van vaste jurisprudentie zijn werkgevers verplicht om een behoorlijke verzekering af te sluiten ter dekking van schade van werknemers, die in de uitoefening van hun werkzaamheden als bestuurder van een motorvoertuig betrokken kunnen raken bij een verkeersongeval. Als de werkgever niet heeft gezorgd voor een behoorlijke verzekering, is hij zelf aansprakelijk voor de schade die een werknemer door de tekortkoming van de werkgever heeft geleden.

Een procedure had betrekking op de vraag of de werkgever aansprakelijk was voor de door een werknemer geleden schade ten gevolge van een aanrijding tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. Tussen partijen was niet in geschil dat de werknemer door een spoorwegovergang op te rijden terwijl een trein naderde, feitelijk roekeloos had gehandeld. De vraag was of het roekeloos handelen bewust was. Daarvan is niet snel sprake. Alleen wanneer uit de feiten zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de werknemer zich direct voorafgaand aan het ongeval bewust is geweest van de gevaarlijke situatie en tóch willens en wetens het risico heeft genomen, is sprake van bewust roekeloos handelen. Naar het oordeel van de kantonrechter deed zich hier een dergelijke situatie niet voor. Zelfs als de werknemer de overgang is opgereden toen de alarmlichten al brandden, het belsignaal was afgegaan en de halve slagboom naar beneden was, dan is volgens de kantonrechter niet uitgesloten dat de werknemer zich niet bewust was van de naderende trein, bijvoorbeeld omdat hij was afgeleid of de weg zocht. Volgens de kantonrechter zou het anders zijn geweest als de overgang was beveiligd door hele in plaats van halve slagbomen. De verklaring van de treinmachinist dat de werknemer stapvoets de overgang was opgereden, bevestigt volgens de kantonrechter de conclusie dat hij zich op dat moment niet bewust moet zijn geweest van zijn roekeloze gedrag.

Omdat de werkgever niet had voldaan aan zijn verplichting om te zorgen voor een behoorlijke verzekering die de schade van een verkeersongeval dekt, was hij aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval.

Gebruik woning tijdens verblijf in buitenland

De eigen woning van een belastingplichtige valt in box 1 van de inkomstenbelasting. Er moet een aan de waarde van de woning gerelateerd bedrag bij het inkomen worden geteld, terwijl de rente en de kosten van de financiering van de woning aftrekbaar zijn. Een woning blijft gelden als eigen woning voor de inkomstenbelasting gedurende tijdelijk verblijf elders, bijvoorbeeld in het buitenland. Gedurende deze periode mag de woning niet aan derden ter beschikking worden gesteld en mogen de belastingplichtige en zijn partner geen andere eigen woning hebben. Wordt niet aan de voorwaarden voldaan, dan valt de woning niet langer onder de eigenwoningregeling en gaat deze van box 1 naar box 3. De betaalde hypotheekrente is dan niet aftrekbaar. Gebruik van de woning tijdens het verblijf elders door mensen die deel uitmaken van het huishouden van de belastingplichtige is toegestaan.

Naar het oordeel van Hof Den Bosch kwalificeert het gebruik van een woning door een neef van de belastingplichtige als het ter beschikking stellen van de woning aan een derde. Volgens het hof behoorde de neef niet tot het huishouden van de belastingplichtige en moest de neef dus worden aangemerkt als een derde. De neef logeerde in de woning van de belastingplichtige wanneer hij voor zijn studie in de buurt moest zijn. Het hof vond van belang dat de neef toestemming had voor het gebruik van de woning en dat sprake was van meer dan incidenteel logeren. Dat de neef slechts gebruik maakte van één slaapkamer en van de algemene voorzieningen in de woning wil niet zeggen dat de woning niet aan derden ter beschikking werd gesteld.
Het hof was van oordeel dat de inspecteur de woning terecht niet als eigen woning heeft aangemerkt.

Geen animo voor stapsgewijs omzetten van hypotheken

De Tweede Kamer heeft vorig jaar een motie aangenomen waarin de regering wordt gevraagd om in samenspraak met kredietverstrekkers mogelijk te maken dat hypotheken stapsgewijs worden omgezet in een vorm met lagere maandlasten. Dat zou moeten gebeuren door gebruik te maken van de mogelijkheid om ieder jaar een deel boetevrij af te lossen en dat deel over te sluiten. Op die manier zou oversluiten zonder vergoeding aan de kredietverstrekker mogelijk zijn. Wet- en regelgeving kennen geen belemmering voor stapsgewijs oversluiten.

Tijdens overleg met het Platform Hypotheken werd geconcludeerd dat de voordelen van stapsgewijs oversluiten niet opwegen tegen de nadelen. Dat geldt zowel voor stapsgewijs oversluiten bij de eigen kredietverstrekker als voor stapsgewijs oversluiten naar een andere kredietverstrekker. De vrees bestaat dat het stapsgewijs oversluiten een negatief effect zal hebben op het aanbod van lange rentevastperiodes en flexibele hypotheekvoorwaarden. Door stapsgewijs over te sluiten wordt de rentevastperiode eenzijdig en kosteloos opengebroken. Er bestaan andere laagdrempelige mogelijkheden om te profiteren van de huidige lage rente, zoals regulier oversluiten of rentemiddeling. Daarnaast ontstaat een complexe situatie wanneer er meerdere leningdelen zijn met hetzelfde onderpand bij meerdere kredietverstrekkers.

De minister van Financiën heeft aan de Tweede Kamer laten weten dat hij, gelet op de uitkomsten van het overleg, het niet opportuun vindt om aanbieders op te roepen om stapsgewijs oversluiten breed aan te bieden.

Kamerbrief positie bedrijfsarts

De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden ligt bij werkgevers en werknemers. De werkgever moet zich in een aantal situaties laten ondersteunen door een arbodienst of een bedrijfsarts, bijvoorbeeld bij de advisering over ziekteverzuimbegeleiding en bij re-integratie. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief aan de Tweede Kamer een uiteenzetting gegeven over de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts.

Vanaf 1 juli 2018 moet iedere werkgever een basiscontract hebben met een arbodienst of een bedrijfsarts. Daarin wordt vastgelegd welke taken de bedrijfsarts vervult en hoe deze worden uitgevoerd. De staatssecretaris onderkent dat de bedrijfsarts in situaties terecht kan komen waarin werkgever en werknemer tegenover elkaar staan. Ook in die situaties moet de bedrijfsarts zijn onafhankelijkheid bewaren. Een zieke werknemer mag niet onder druk gezet worden om te beginnen met werken of in de WW terechtkomen zonder voldoende hersteld te zijn. In eerste instantie is de werkgever verantwoordelijk voor de begeleiding van een zieke werknemer. De bedrijfsarts is de adviseur van de werkgever en de werknemer. De staatssecretaris ziet het nieuwe basiscontract als een belangrijk instrument om de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts te versterken. Een arbodienst of bedrijfsarts hoeft niet altijd in te stemmen met datgene wat een werkgever vraagt.

Als een werknemer tegen zijn zin hersteld wordt verklaard door de bedrijfsarts, kan hij aan het UWV een deskundigenoordeel vragen. Tegen het deskundigenoordeel van het UWV kan beroep bij de rechter worden ingesteld.

Aanzegverplichting

Een werkgever moet een werknemer wiens tijdelijke arbeidscontract afloopt ten minste een maand van tevoren schriftelijk laten weten of hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten of niet. Doet de werkgever dat niet of te laat, dan heeft de werknemer recht op een zogenaamde aanzegvergoeding. Die bedraagt maximaal het loon over een maand. Voor het recht op vergoeding is niet vereist dat er onzekerheid bestaat over het al dan niet voortzetten. Dat blijkt uit de volgende procedure.

Een tijdelijke arbeidsovereenkomst eindigde op 1 april 2017. Op 27 februari 2017 heeft de werkgever mondeling medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst zou worden verlengd. Niet eerder dan op 21 maart 2017 werd de verlenging van de arbeidsovereenkomst schriftelijk bevestigd. Toen de werknemer enkele maanden later de arbeidsovereenkomst opzegde, maakte hij aanspraak op de aanzegvergoeding. De werkgever betaalde de vergoeding niet. De kantonrechter wees daarna de vordering van de werknemer toe, omdat de werkgever niet tijdig, dat wil zeggen voor 1 maart 2017, de werknemer schriftelijk heeft geïnformeerd over de status van de arbeidsovereenkomst. Op het hoger beroep van de werkgever heeft het gerechtshof de uitspraak van de kantonrechter bevestigd.

De wet maakt geen onderscheid tussen de situatie waarin wel of niet tijdig een mondelinge toezegging is gedaan. Zonder schriftelijke bevestiging van de werkgever heeft de werknemer geen zekerheid over het al dan niet voortzetten van zijn dienstverband en de voorwaarden waaronder een eventuele voortzetting zal plaatsvinden.

Internetconsultatie wetsvoorstel maatregelen verbetering arbeidsmarkt

De minister van Sociale Zaken heeft de internetconsultatie geopend voor een wetsvoorstel met maatregelen ter verbetering van de arbeidsmarkt. De Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) bevat de volgende maatregelen.

  • Ontslag wordt mogelijk op basis van een optelsom van redenen. Deze cumulatiegrond biedt de rechter de mogelijkheid om meerdere ontslaggronden te combineren, wanneer deze gronden ieder voor zich onvoldoende zijn voor ontslag. De kantonrechter kan de transitievergoeding bij gebruik van de cumulatiegrond met maximaal 50% verhogen.
  • Werknemers krijgen vanaf de eerste dag van de arbeidsovereenkomst recht op een transitievergoeding bij ontslag.
  • De transitievergoeding wordt verlaagd bij lange dienstverbanden. Voor ieder jaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd is de vergoeding een derde van het maandloon.
  • Het UWV compenseert werkgevers voor de transitievergoeding bij ontslag van arbeidsongeschikte werknemers na de periode van loondoorbetaling. 
  • Er komt een regeling voor kleine werkgevers om de transitievergoeding te compenseren als ze hun bedrijf moeten beëindigen wegens pensionering of ziekte. 
  • De proeftijd voor vaste contracten wordt verlengd van twee naar vijf maanden.
  • De ketenbepaling voor opeenvolgende tijdelijke contracten wordt verruimd naar drie contracten in drie jaar.
  • In de cao kan worden geregeld dat de keten wordt verbroken na drie in plaats van na zes maanden, als het gaat om terugkerend tijdelijk werk dat maximaal negen maanden per jaar kan worden gedaan.
  • Er komt een uitzondering op de ketenregeling voor invalkrachten in het primair onderwijs die invallen wegens ziekte.
  • Werknemers op payrollbasis krijgen dezelfde arbeidsvoorwaarden als de werknemers die in dienst zijn bij de opdrachtgever. Dat geldt niet voor de pensioenregeling. De definitie van de uitzendovereenkomst wordt niet gewijzigd.
  • Oproepkrachten moeten minstens vier dagen van tevoren worden opgeroepen door de werkgever. De oproepkrachten hebben recht op loon als het werk wordt afgezegd. De termijn van vier dagen kan in de cao worden verkort tot een dag.
  • De WW-premie voor werknemers met een vaste baan wordt lager dan voor werknemer met een tijdelijk contract.

Beleidsbesluit gevolgen huwelijksgoederengemeenschap

De staatssecretaris van Financiën heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2018 in de Eerste Kamer toegezegd om in een beleidsbesluit te bevestigen dat het aangaan van een huwelijk of het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden niet leidt tot heffing van schenkbelasting. Die toezegging is de staatssecretaris nu nagekomen door de aanpassing van een besluit uit 2010.

Een huwelijksgoederengemeenschap kan op verschillende manieren ontstaan. Als echtgenoten trouwen zonder huwelijkse voorwaarden te maken, ontstaat van rechtswege een gemeenschap van goederen. Tot 1 januari 2018 was dit een algehele gemeenschap van goederen. Met ingang van 1 januari 2018 is de wettelijke gemeenschap beperkt en behoort het voorhuwelijkse vermogen van de echtgenoten daar niet toe. Echtgenoten kunnen ook een gemeenschap van goederen laten ontstaan door het opstellen van huwelijkse voorwaarden. Dit kan zowel voor als tijdens het huwelijk. Ook kan een bestaande gemeenschap van goederen tijdens het huwelijk worden gewijzigd door huwelijkse voorwaarden op te stellen of te wijzigen.

Voor de Successiewet is het aangaan van het huwelijk zonder opstellen van huwelijkse voorwaarden geen schenking. Trouwen onder huwelijkse voorwaarden of het tijdens het huwelijk opstellen of wijzigen van huwelijkse voorwaarden kan onder omstandigheden wel een schenking inhouden. In het besluit worden enkele situaties genoemd waarin geen sprake is van een schenking.

  1. Wijziging tijdens het huwelijk van huwelijkse voorwaarden waardoor een wettelijke gemeenschap van goederen ontstaat, houdt geen schenking in.
  2. Het opstellen van huwelijkse voorwaarden, waarbij een algehele gemeenschap van goederen ontstaat, hetzij voor het huwelijk hetzij tijdens het huwelijk, houdt geen schenking in.
  3. Echtgenoten kunnen in hun huwelijkse voorwaarden regelen dat ze bij echtscheiding en/of overlijden hun vermogens verrekenen alsof er sprake is van een gemeenschap van goederen. Economisch ontstaat door een dergelijk finaal verrekenbeding dezelfde situatie als bij het aangaan van een gemeenschap van goederen. De staatssecretaris keurt goed dat bij een finaal verrekenbeding geen sprake is van een schenking wanneer in de huwelijkse voorwaarden iedere gemeenschap is uitgesloten. De goedkeuring geldt ook als echtgenoten tijdens het huwelijk alsnog een wederkerig verplicht finaal verrekenbeding opnemen in hun huwelijkse voorwaarden.

Als samenwoners gezamenlijk een woning hebben gekocht en vervolgens trouwen zonder huwelijkse voorwaarden omvat de gemeenschap de woning en de daarop betrekking hebbende schulden. Bij ontbinding van het huwelijk is dan ieder gerechtigd tot de helft van de woning minus de daarop betrekking hebbende schulden. Daartoe behoort een onderlinge schuld wanneer een van beiden bij de aanschaf meer eigen vermogen heeft ingelegd.
De staatssecretaris keurt goed dat deze onderlinge schuld buiten de gemeenschap van goederen kan blijven zonder dat sprake is van een schenking. Dat moet in huwelijkse voorwaarden worden geregeld. Aan de goedkeuring zijn vier voorwaarden verbonden:

  • De echtgenoten nemen in de huwelijkse voorwaarden op dat een wettelijke gemeenschap van goederen wordt aangegaan waarin beiden voor gelijke delen gerechtigd zijn.
  • Het gaat om een onderlinge schuld die is ontstaan bij de gezamenlijke aanschaf van de eigen woning en die zonder nadere afspraak tot de wettelijke gemeenschap van goederen zou behoren.
  • In de huwelijkse voorwaarden, waarbij een wettelijke gemeenschap is aangegaan, is alleen met betrekking tot deze schuld afgeweken van het wettelijke huwelijksgoederenregime.
  • De schuld heeft betrekking op de aanschaf van een eigen woning als bedoeld in de Wet IB 2001.