Forfaits in het belastingstelsel

De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van forfaitaire regelingen in het belastingstelsel. Forfaits worden gebruikt om de werkelijkheid op een eenvoudige en doelmatige wijze te benaderen. In het rapport van de Rekenkamer wordt vermeld wanneer de forfaits voor het laatst zijn bijgesteld en wat het budgettaire belang is. In zijn reactie op het rapport geeft de staatssecretaris van Financiën aan, dat in een aantal gevallen het budgettaire belang alleen weergeeft welke bedragen worden geïnd of gederfd, maar dat het werkelijke voordeel of nadeel voor de staat niet is vermeld.

Een belangrijke bevinding is dat forfaits niet periodiek worden geëvalueerd en geactualiseerd. De staatssecretaris vindt vooral het actualiseren van forfaits van belang. Evaluatie is niet altijd nodig of mogelijk. De staatssecretaris merkt op dat het niet hanteren van een forfait ook een beleidskeuze is, die in het licht van efficiëntie en effectiviteit ter discussie kan worden gesteld. Forfaitaire regelingen die als belastingverminderende fiscale regeling in de Miljoenennota terugkomen worden periodiek geëvalueerd. In voorkomende gevallen kunnen aanvullende evaluaties worden gedaan van bepaalde forfaits.

De staatssecretaris laat onderzoeken welke forfaits voor actualisatie in aanmerking komen. In het eerste kwartaal van 2020 zal hij de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.

NHG en flexibel inkomen

De Nationale Hypotheekgarantie (NHG) is een vangnet voor het geval de woningeigenaar zijn hypotheek niet meer kan betalen. Een hypotheek met NHG voldoet aan de normen voor verantwoord lenen van het Nibud. Om voor de NHG in aanmerking te komen mag de koopsom van de woning niet meer bedragen dan € 290.000.

Om het voor starters met een flexibel inkomen makkelijker te maken een hypotheek met NHG af te sluiten start de uitvoerder van de NHG dit najaar een experiment met een aantal kredietverstrekkers. Binnen dat experiment zal gebruik worden gemaakt van de zogeheten Arbeidsmarktscan. Deze scan geeft zicht op de carrièreperspectieven en de verwachte bestendigheid van het inkomen. De Arbeidsmarktscan is beschikbaar voor alle flexwerkers. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties schrijft dat in een brief aan de Tweede Kamer. Uiteindelijk is het de bedoeling dat er voor alle mensen met een flexibel inkomen een nieuwe maatstaf komt waarvan ook zzp’ers en freelancers profiteren.

Voor senioren is het gemakkelijker geworden om te verhuizen naar een goedkopere koopwoning. In het verleden voldeden zij voor een nieuwe hypotheek vaak niet aan de inkomensnormen. Na verduidelijkingen door toezichthouder AFM en aanpassing van de NHG-voorwaarden toetsen hypotheekverstrekkers nu in de meeste gevallen op de daadwerkelijke lasten. Daarmee komt de gewenste hypotheek in veel gevallen wel binnen bereik.

Belastingheffing box 3 in strijd met recht op ongestoord genot van eigendom

De belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting gaat tegenwoordig uit van een gedifferentieerd forfaitair rendement, afhankelijk van de hoogte van het vermogen. Dat rendement wordt belast tegen een tarief van 30%. In eerdere jaren, onder andere in 2013 en 2014, gold een vast forfaitair rendement van 4%. Per saldo bedroeg de belasting in die jaren 1,2% van het vermogen boven de vrijstelling. Vanwege de lage spaarrente zijn over meerdere jaren procedures gevoerd waarin de hoogte van het forfaitaire rendement ter discussie is gesteld. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens waarborgt het ongestoorde genot van eigendom. In het algemeen vormt belastingheffing een gerechtvaardigde inbreuk op dit recht, maar de belastingheffing moet wel in een redelijke verhouding staan tot de grondslag waarover wordt geheven.


De Hoge Raad heeft onlangs de einduitspraken gedaan in een reeks massaalbezwaarprocedures over de vermogensrendementsheffing in 2014. Het geschil betreft de vraag of de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting op spaarsaldi naar haar aard in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom. Het geschil gaat niet over de vraag of de belastingheffing in box 3 een individuele en buitensporige last vormt.


Hof Arnhem-Leeuwarden was eerder van oordeel dat voor het aannemen van een inbreuk op het recht van eigendom niet voldoende is dat het rendement op spaarsaldi structureel beneden 4% van het geïnvesteerde vermogen ligt. Het hof vond niet aannemelijk dat een gemiddeld rendement van 4% over het totale box 3-vermogen voor particuliere beleggers niet haalbaar zou zijn.


De wetgever heeft bij de vaststelling van het forfaitaire rendement op 4% aansluiting gezocht bij de rendementen die belastingplichtigen, over een langere periode bezien, gemiddeld zonder te veel risico moeten kunnen behalen. Volgens de Hoge Raad is dat in de jaren 2013 en 2014 niet meer het geval. De belastingheffing in box 3 levert op stelselniveau een schending op van het recht op het ongestoord genot van eigendom als het nominaal haalbare rendement lager ligt dan 1,2%. Het is volgens de Hoge Raad niet aan de rechter om in te grijpen in de wettelijke regeling, tenzij een individuele belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Dat punt was hier echter niet aan de orde.

Lage arbeidsvergoeding echtgenote

De Wet IB 2001 bepaalt dat vergoedingen voor de arbeid van de partner van een ondernemer niet ten laste van diens winst uit onderneming komen als de vergoeding lager is dan € 5.000 per jaar.

Een ondernemer claimde ondanks deze wetsbepaling aftrek voor de vergoeding van € 1.500 die hij aan zijn echtgenote had betaald voor haar werkzaamheden. De ondernemer voerde aan dat het ging om een vrijwilligersvergoeding. De rechtbank is van oordeel dat de kwalificatie van de vergoeding als vrijwilligersvergoeding niet van belang is voor de winstbepaling van een ondernemer. De kwalificatie is alleen van belang voor de belastingheffing van de echtgenote. Omdat de vergoeding voor de werkzaamheden van de echtgenote lager was dan € 5.000 per jaar, is de vergoeding van aftrek uitgesloten.

Rendabel maken van vermogen

Het resultaat uit overige werkzaamheden wordt belast in box 1 van de inkomstenbelasting. Het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, wordt aangemerkt als een werkzaamheid. Van normaal vermogensbeheer is geen sprake als het rendabel maken van onroerende zaken geschiedt door middel van arbeid van de eigenaar met als doel het behalen van een redelijkerwijs te verwachten voordeel dat hoger is dan het rendement bij normaal vermogensbeheer.

De dga van twee vennootschappen, die zich bezighielden met het aankopen, opknappen en verkopen van onroerende zaken, kocht in privé twee woningen. De dga liet die woningen verbouwen en verkocht ze daarna. De vraag was of de aankopen en verbouwingen waren gedaan met de intentie om de woningen met winst te verkopen. De Belastingdienst meende dat dit het geval was. De dga beschikte over kennis van het aankopen, verbouwen en verkopen van onroerende zaken. De verbouwingen werden uitgevoerd door de dga zelf of onder zijn leiding.

De rechtbank was van oordeel dat de dga de woningen heeft aangekocht met het oogmerk om deze na renovatie en verbetering te verkopen. Van belang vond de rechtbank het ontbreken van aanwijzingen voor verhuur of zelfbewoning van de woningen en het korte tijdsverloop tussen aan- en verkoop. Het met de transacties behaalde voordeel was belast in box 1.

Kamervragen belastingheffing van dga

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over de mogelijke toepassing in Nederland van een Scandinavisch model voor het belasten van winst en inkomen van ondernemers. Het gaat om een duaal stelsel, waarbij kapitaal- en arbeidsinkomen apart worden belast. In de Scandinavische landen wordt een forfaitaire winst toegekend aan vermogen en wordt de overwinst belast als inkomen uit arbeid. Een van de vragen is of een dergelijk stelsel eenvoudiger en rechtvaardiger werkt dan de Nederlandse gebruikelijkloonregeling. Een andere vraag is hoe een forfaitair rendement op het vermogen in een onderneming vastgesteld zou kunnen worden. 

De staatssecretaris merkt op dat het bij de samenloop van kapitaal- en arbeidsinkomen ingewikkeld is om het onderscheid daartussen te maken, omdat het onmogelijk is vast te stellen welk deel van het inkomen als rendement op het kapitaal tot stand komt en welk deel van het inkomen voortvloeit uit arbeidsprestaties. Daarom wordt in het Scandinavische model het kapitaalinkomen fictief vastgesteld en het overige inkomen tot het arbeidsinkomen gerekend. In het huidige Nederlandse belastingstelsel komt de samenloop van kapitaal- en arbeidsinkomen met name aan de orde bij de dga. De dga wordt betrokken in een vermogenswinstbelasting voor zijn aandelenbezit, maar moet ook een (al dan niet fictieve) arbeidsbeloning in aanmerking nemen door de werking van de gebruikelijkloonregeling. Het huidige Nederlandse belastingstelsel geeft dga’s een fiscale prikkel om hun gebruikelijk loon zo laag mogelijk vast te stellen. Daarnaast kunnen dga’s de belastingheffing in box 2 langdurig uitstellen. De vraag of wijzigingen in dat stelsel tot een verbetering kunnen leiden is onderwerp van onderzoek binnen het zogenaamde bouwstenentraject. 

Dat bouwstenentraject houdt in dat de staatssecretaris in 2020 met concrete bouwstenen en voorstellen voor verbeteringen en vereenvoudigingen van het belastingstelsel komt. Daarbij zal volgens de staatssecretaris ook gekeken worden naar ingrijpende hervormingen van het belastingstelsel, met mogelijk gevolgen voor de huidige boxenstructuur.

Heretikettering auto van de zaak

Een ondernemer heeft de mogelijkheid om vermogensbestanddelen die zowel zakelijk als privé worden gebruikt als ondernemings- of als privévermogen te kwalificeren. De keuze voor ondernemingsvermogen moet worden gemaakt in het jaar waarin het vermogensbestanddeel voor het eerst voor de onderneming wordt gebruikt. Deze keuze kan gewijzigd worden tot het moment waarop de aanslag van het desbetreffende jaar onherroepelijk vaststaat. Daarna is herziening van de keuze alleen mogelijk op grond van bijzondere omstandigheden. Een ingrijpende functiewijziging van het vermogensbestanddeel kan een bijzondere omstandigheid zijn.

Een ondernemer claimde dat hij een in 2012 gekochte en als ondernemingsvermogen gekwalificeerde auto sinds eind december 2012 niet meer zakelijk gebruikte. Dat was een bijzondere omstandigheid die heretikettering van de auto mogelijk maakte. De ondernemer verkocht de auto in 2013. Door de heretikettering ontstond een boekverlies op de auto, dat aanvankelijk werd geaccepteerd maar later door navordering werd gecorrigeerd. De inspecteur bestreed het bestaan van een bijzondere omstandigheid die heretikettering rechtvaardigde. Volgens de inspecteur moest de ondernemer aantonen dat hij de auto niet meer zakelijk heeft gebruikt na december 2012. 

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden volstond het als de ondernemer aannemelijk zou maken dat sprake was van een bijzondere omstandigheid. Het hof achtte hem daar niet in geslaagd. De ondernemer had geen rittenadministratie bijgehouden en niet op verifieerbare wijze inzicht kunnen geven in het feitelijk gebruik van de auto. Mede van belang vond het hof dat de ondernemer zowel in eerdere als in latere jaren een auto tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend. De auto is volgens het hof tot het moment van verkoop in 2013 tot het ondernemingsvermogen blijven behoren. De inspecteur heeft terecht het in 2012 in aanmerking genomen boekverlies gecorrigeerd. Ook de bijtelling voor privégebruik van de auto moest over de periode van december 2012 tot de verkoop worden toegepast.

Aftrek dieetkosten

De extra uitgaven die een belastingplichtige doet voor een op medisch voorschrift gehouden dieet zijn aan te merken als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling. Deze uitgaven zijn niet volledig aftrekbaar maar tot vastgestelde bedragen, afhankelijk van het type dieet.

Iemand claimde aftrek van de kosten van een door een oncologisch verpleegkundige aan zijn echtgenote voorgeschreven dieet. De echtgenote had geen separate dieetvoeding voorgeschreven of verstrekt gekregen, maar moest energie- en eiwitverrijkt eten. De dieetverklaring was niet ondertekend door een arts. De behandelend arts verklaarde dat er geen indicatie was voor dieetvoeding. In navolging van de rechtbank stond ook Hof Amsterdam de aftrek niet toe, omdat niet was voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor aftrek.

Afzien van vergoeding door vrijwilliger

Giften aan algemeen nut beogende instellingen zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Dat geldt niet alleen voor giften in geld, maar ook voor giften bestaande uit het afzien door een vrijwilliger van een vergoeding voor zijn vrijwilligerswerk. Aan deze laatste categorie giften worden enkele voorwaarden gesteld. De vrijwilliger moet aanspraak kunnen maken op een vergoeding voor zijn werkzaamheden en de instelling moet bereid en in staat zijn om die vergoeding te betalen. Verder moet de vrijwilliger de vrijheid hebben om over de vergoeding te beschikken.

Een vrijwillige penningmeester van een instelling claimde aftrek van een vrijwilligersvergoeding van € 1.500. Twee bestuursleden van de instelling verklaarden dat de penningmeester aanspraak had kunnen maken op dat bedrag, dat op verzoek aan hem zou zijn uitgekeerd. De vrijwilliger had echter niet om uitbetaling gevraagd. Hof Arnhem-Leeuwarden vond niet aannemelijk dat de vrijwilliger aanspraak had kunnen maken op een vergoeding en dat hij daadwerkelijk van een vergoeding heeft afgezien. De omstandigheid dat belanghebbende een vergoeding had kunnen krijgen als hij daarom gevraagd had, maakt niet dat hij heeft kunnen beschikken over een vergoeding. Omdat niet vaststond dat de vrijwilliger aanspraak op een vergoeding had, was er geen recht op aftrek.

Inspecteur mag bewijsstukken kosten verbouwing later opvragen

Tot de aftrekbare kosten van een eigen woning behoort de betaalde rente van de eigenwoningschuld. De eigenwoningschuld is het totaal van de schulden, die zijn aangegaan voor de aankoop, verbetering of onderhoud van de eigen woning, en verminderd met het bedrag van een eventuele eigenwoningreserve. Om een verhoging van de eigenwoningschuld in verband met verbetering en onderhoud mogelijk te maken moeten de kosten daarvan met schriftelijke bescheiden onderbouwd kunnen worden.

Hof Den Bosch oordeelde dat, hoewel de bewijslast voor de besteding van een verhoging van de hypothecaire geldlening op de belanghebbende rust, de inspecteur niet zes jaar na dato om bewijsstukken van het onderhoud en/of de verbetering van de eigen woning mag vragen. Volgens het hof verwerkt de inspecteur na een zekere periode het recht om bewijs ter vragen wanneer hij gedurende die periode de aangiften heeft gevolgd.

De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof niet. Uit de tekst van de wet volgt niet dat de inspecteur bewijsstukken binnen zes jaren of binnen de navorderingstermijn moet opvragen. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat de inspecteur in andere jaren de aangiften heeft gevolgd, zolang hij niet de indruk heeft gewekt dat het volgen van de aangiften in andere jaren op een weloverwogen standpunt berustte.