Aanzegverplichting

Een werkgever moet een werknemer wiens tijdelijke arbeidscontract afloopt ten minste een maand van tevoren schriftelijk laten weten of hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten of niet. Doet de werkgever dat niet of te laat, dan heeft de werknemer recht op een zogenaamde aanzegvergoeding. Die bedraagt maximaal het loon over een maand. Voor het recht op vergoeding is niet vereist dat er onzekerheid bestaat over het al dan niet voortzetten. Dat blijkt uit de volgende procedure.

Een tijdelijke arbeidsovereenkomst eindigde op 1 april 2017. Op 27 februari 2017 heeft de werkgever mondeling medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst zou worden verlengd. Niet eerder dan op 21 maart 2017 werd de verlenging van de arbeidsovereenkomst schriftelijk bevestigd. Toen de werknemer enkele maanden later de arbeidsovereenkomst opzegde, maakte hij aanspraak op de aanzegvergoeding. De werkgever betaalde de vergoeding niet. De kantonrechter wees daarna de vordering van de werknemer toe, omdat de werkgever niet tijdig, dat wil zeggen voor 1 maart 2017, de werknemer schriftelijk heeft geïnformeerd over de status van de arbeidsovereenkomst. Op het hoger beroep van de werkgever heeft het gerechtshof de uitspraak van de kantonrechter bevestigd.

De wet maakt geen onderscheid tussen de situatie waarin wel of niet tijdig een mondelinge toezegging is gedaan. Zonder schriftelijke bevestiging van de werkgever heeft de werknemer geen zekerheid over het al dan niet voortzetten van zijn dienstverband en de voorwaarden waaronder een eventuele voortzetting zal plaatsvinden.

Algemene Verordening Gegevensbescherming

Op 25 mei 2018 treedt de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in werking. De AVG is de opvolger van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en is van toepassing op iedereen die met persoonsgegevens werkt. Voor veel ondernemingen geldt dat daarbij onderscheid gemaakt kan worden in twee soorten personen van wie gegevens worden gebruikt. Het betreft personeel van de onderneming en de klanten. Welke gegevens van klanten worden vastgelegd is afhankelijk van de aard van het bedrijf. Naarmate meer en ook bijzondere gegevens vastgelegd worden, gelden strengere voorschriften.

Persoonsgegevens
Alle gegevens die betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon gelden als persoonsgegevens. Binnen de persoonsgegevens gelden gradaties. Aan bijzondere persoonsgegevens, zoals medische gegevens, etnische gegevens, seksuele of politieke voorkeuren worden strengere eisen gesteld bij de verwerking dan aan bijvoorbeeld NAW-gegevens.

Verwerking van persoonsgegevens
Verwerking is iedere vorm van verzamelen, vastleggen of gebruiken van persoonsgegeven in een bestand. Verwerking van persoonsgegevens moet rechtmatig zijn. Dat kan op basis van toestemming van de betrokkene of op basis van een wettelijke verplichting. Persoonsgegevens mogen alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij verzameld zijn c.q. waarvoor de betrokkene toestemming heeft gegeven. Er mogen niet meer gegevens gevraagd of bewaard worden dan nodig is voor het doel. Toestemming moet expliciet worden gegeven, bijvoorbeeld voor het toesturen van nieuwsbrieven of aanbiedingen. Voor het vastleggen van gegevens van personeel gelden wettelijke verplichtingen, zoals het bewaren van een kopie van een identiteitsbewijs.

Bewaren persoonsgegevens
Persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk. Is het doel waarvoor gegevens zijn verzameld bereikt dan moeten zij vernietigd of teruggegeven worden.

Verwerkersovereenkomst
De AVG schrijft het bestaan van een verwerkersovereenkomst voor tussen de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens en de derde aan wie de verantwoordelijke de verwerking heeft uitbesteed. Als deze derde zelf het doel en de middelen van de verwerking vaststelt, is hij geen verwerker maar verwerkingsverantwoordelijke.
Verwerkers die persoonsgegevens verwerken voor een groot aantal verwerkersverantwoordelijken doen er goed aan te werken met één (model)verwerkersovereenkomst. Waar een verwerker gebruik maakt van de diensten van andere verwerkers is sprake van sub-verwerking. Sub-verwerking is alleen toegestaan met instemming van de verwerkingsverantwoordelijke. Ook tussen verwerker en sub-verwerker moet een verwerkersovereenkomst worden gesloten. De voorwaarden in de sub-verwerkersovereenkomst moeten aansluiten bij de verwerkersovereenkomst die de verwerker met de verwerkingsverantwoordelijke heeft gesloten.

Aandachtspunten bij invoering AVG

1. Bewustwording
Zorg ervoor dat de mensen in uw organisatie op de hoogte zijn van de nieuwe privacyregels. Maak een inschatting van de gevolgen van de AVG zijn voor uw bedrijfsvoering en van de aanpassingen die nodig zijn om aan de AVG te voldoen.

2. Rechten van betrokkenen
Onder de AVG hebben mensen van wie u persoonsgegevens verwerkt meer rechten. Zorg ervoor dat zij deze rechten goed kunnen uitoefenen.

3. Inventariseer verwerkingen
Inventariseer welke gegevensverwerkingen u verricht. Leg vast welke persoonsgegevens u verwerkt met welk doel, waar deze gegevens vandaan komen en met wie u ze deelt. Beoordeel of u zich daarbij beperkt tot het minimum dat nodig is voor het doel. Wie heeft binnen uw organisatie toegang tot persoonsgegevens en hoe is de toegang daartoe beveiligd? Hoe gaat u om met gegevens die niet meer nodig zijn? Worden die vernietigd en is daar beleid voor (Hoe lang worden gegevens bewaard, wanneer worden gegevens vernietigd en wie is daarvoor verantwoordelijk)? Leg dit alles vast in een register. Onder de AVG heeft u een verantwoordingsplicht. U moet kunnen aantonen dat u in overeenstemming met de AVG handelt.

4. Uitgangspunten AVG voor verwerkingsbeleid en -processen
De AVG gaat uit van privacy by design en privacy by default. Dat houdt in dat al bij het ontwerpen van producten en diensten rekening met de bescherming van persoonsgegevens moet worden gehouden. Privacy by default houdt in dat u de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat u als standaard alleen die persoonsgegevens verwerkt die noodzakelijk zijn voor het specifieke doel.

5. Functionaris gegevensbescherming
Sommige organisaties zijn verplicht om een functionaris voor gegevensbescherming (FG) aan te stellen. Wellicht geldt dat voor uw organisatie. Uw organisatie mag vrijwillig een FG aanstellen.

6. Denk aan de meldplicht voor datalekken
De meldplicht datalekken bestond al onder de Wbp. Daar verandert onder de AVG niet veel in. De AVG stelt wel strengere eisen aan de registratie van datalekken. U moet alle datalekken documenteren, zodat de Autoriteit Persoonsgegevens kan controleren of u aan de meldplicht heeft voldaan.

7. Toestemming
De AVG stelt strenge eisen aan toestemming voor verwerking. Evalueer de manier waarop u toestemming vraagt, krijgt en registreert en pas deze zo nodig aan. U moet kunnen aantonen dat u geldige toestemming heeft om persoonsgegevens te verwerken. Het intrekken van toestemming mag niet moeilijker zijn dat het geven daarvan.

Verrekening negatief verlofdagensaldo

Wanneer een werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking een tegoed aan verlofdagen heeft, dan moet de werkgever tot uitbetaling daarvan overgaan. Heeft de werknemer aan het einde van zijn dienstbetrekking een negatief saldo aan verlofdagen omdat hij meer dagen heeft opgenomen dan waar hij recht op had, dan heeft de werkgever recht op vergoeding door de werknemer van de teveel opgenomen verlofdagen. De werkgever kan de vergoeding verrekenen met nog uit te betalen salaris.

Verlofdagen worden gedurende het jaar tijdsevenredig opgebouwd. Wanneer een tegoed aan verlofdagen tot uitbetaling in geld leidt staan de verlofdagen gelijk aan gewoon loon. Voordat aanspraak kan worden gemaakt op deze vorm van loon zal daarvoor eerst gedurende een tijdsevenredige periode arbeid moeten worden verricht. Worden verlofdagen opgenomen voordat ze zijn opgebouwd dan is sprake van een voorschot op loon. Gaat een werknemer vervolgens uit dienst met een negatief verlofdagensaldo, dan is sprake van onverschuldigd betaald loon. De werkgever kan de tegenwaarde van de teveel opgenomen verlofdagen bij het einde van het dienstverband terugvorderen van de werknemer. Dit is alleen anders als terugvordering in strijd met eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.

Arbeids- of stageovereenkomst?

Het verschil tussen een arbeidsovereenkomst en een stageovereenkomst is niet heel groot. De elementen die een arbeidsovereenkomst kenmerken zijn vaak ook aanwezig in een stageovereenkomst. Er wordt arbeid verricht, er is een gezagsverhouding en er wordt een vergoeding betaald als tegenprestatie voor het verrichten van de arbeid. Het onderscheid ligt in het doel van de overeenkomst. Als het gaat om het uitbreiden van kennis en het opdoen van ervaring met het oog op voltooiing van een opleiding is geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Wordt arbeid verricht om bij te dragen aan de verwezenlijking van het primaire doel van de onderneming, dan is van een stage- of leerovereenkomst geen sprake.

In een procedure bij de kantonrechter was in geschil of een leer-/werkovereenkomst een arbeidsovereenkomst of een stageovereenkomst was. De overeenkomst hield in dat de betrokkene een dag in de week een opleiding volgde en daarnaast gemiddeld 24 uur per week werkte. In verband met een langdurige ziekteperiode van de betrokkene werd de opleiding tijdelijk gestopt en werd een nieuwe leer-/werkovereenkomst gesloten. De werkgever merkte de tijdelijke stopzetting van de opleiding aan als reden voor beëindiging van de leer-/werkovereenkomst en stopte de betaling van het loon. Volgens de werkgever was van een arbeidsovereenkomst met de betrokkene geen sprake. De werkzaamheden had de betrokkene niet verricht op basis van een arbeidsovereenkomst, maar op basis van de leer-werkovereenkomst. Beëindiging van de opleiding zou leiden tot beëindiging van de leer-/werkovereenkomst.

De kantonrechter merkte op dat de wet de mogelijkheid kent om naast de praktijkovereenkomst een arbeidsovereenkomst tussen leerling en leerbedrijf te sluiten. In dat kader stelde de kantonrechter vast dat de betrokkene een aantal werkzaamheden zelfstandig mocht uitvoeren en op normale wijze meedraaide in het werkrooster. Voorafgaand aan de opleiding zijn geen leerdoelen geformuleerd en een structurele vorm van begeleiding ontbrak. De kantonrechter was van oordeel dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond. De leer-/werkovereenkomst bevatte een bepaling op grond waarvan de leerling en de onderwijsinstelling de overeenkomst tussentijds konden opzeggen bij het stoppen van de opleiding. Die mogelijkheid gold niet voor de praktijkopleider annex werkgever. Dat betekende dat de arbeidsovereenkomst niet op rechtsgeldige wijze was beëindigd. De kantonrechter heeft om die reden het verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst toegewezen.

Kamervragen slapende dienstverbanden

Werkgevers kunnen de betaling van een transitievergoeding aan arbeidsongeschikte werknemers voorkomen door na de periode van verplichte loondoorbetaling het dienstverband niet te beëindigen. Het vorige kabinet heeft een wetsvoorstel ingediend waarin enkele maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding zijn opgenomen. Dat wetsvoorstel is na het demissionair worden van het kabinet controversieel verklaard met als gevolg dat de behandeling door de Tweede Kamer is stopgezet. Na het aantreden van het huidige kabinet is de behandeling van het wetsvoorstel voortgezet. De bij het wetsvoorstel behorende ministeriële regeling is inmiddels opgesteld en ligt bij het UWV voor een zogenaamde uitvoeringstoets. Afhankelijk van de uitkomst van de uitvoeringstoets kan duidelijkheid worden gegeven over de mogelijke datum van inwerkingtreding. Het streven is dat de wijziging per 1 januari 2020 in werking kan treden.

Wanneer het wetsvoorstel wet wordt, hebben werkgevers recht op compensatie voor de transitievergoeding die zij hebben betaald ter beëindiging van een slapend dienstverband. Om te stimuleren dat een dienstverband na de loondoorbetalingsperiode wordt beëindigd, moet de werkgever de transitievergoeding betalen over de gehele duur van de arbeidsovereenkomst zonder compensatie voor de transitievergoeding die betrekking heeft op de periode van het slapende dienstverband.

De minister ziet geen aanleiding om werknemers die zelf een slapende arbeidsovereenkomst willen beëindigen bij hun gang naar de rechter (financieel) te ondersteunen.

Wetsvoorstel uitbreiding bevoegdheden ondernemingsraad

De Tweede Kamer heeft een wetsvoorstel aangenomen dat de Wet op de ondernemingsraden wijzigt. Door de wijziging wordt de bevoegdheid van de ondernemingsraad (OR) ten aanzien van de beloning van bestuurders van ondernemingen met meer dan 100 personen uitgebreid. Het wetsvoorstel moet nog door de Eerste Kamer worden behandeld voordat de wet aangepast wordt. 

Het doel van het wetsvoorstel is het bewustzijn en de discussie over beloningsverhoudingen binnen ondernemingen te stimuleren door de OR als werknemersvertegenwoordiging daarin te betrekken. Op basis van dit wetsvoorstel moeten de ondernemer en de OR minimaal één keer per jaar tijdens een overlegvergadering de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en beloningsafspraken bespreken. Ook de ontwikkeling van de beloning ten opzichte van het voorgaande jaar komt daarbij aan de orde. Deze verplichting zal alleen gaan gelden voor ondernemingen met meer dan 100 personen.

De OR krijgt door de voorgestelde wijziging geen advies- of instemmingsrecht ten aanzien van het beloningsbeleid van bestuurders. Ingediende amendementen van die strekking zijn door de Tweede Kamer verworpen.

Handhaving Wet DBA opgeschort tot 1 januari 2020

Zoals bekend staat de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) op de nominatie om vervangen te worden. De Wet DBA was bedoeld om duidelijkheid te scheppen over de vraag wanneer een arbeidsverhouding een dienstbetrekking is. In plaats van duidelijkheid te scheppen leverde de wet veel verwarring en onrust op onder zzp’ers en opdrachtgevers. Vanwege alle commotie rondom deze wet was de handhaving van de wet opgeschort.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft nu meegedeeld dat de opschorting van de handhaving is verlengd tot 1 januari 2020. Dat betekent dat opdrachtgevers en opdrachtnemers tot die tijd geen boetes of naheffingen krijgen mocht geconstateerd worden dat sprake is van een dienstbetrekking.

Wel worden de mogelijkheden voor handhaving bij kwaadwillenden vanaf 1 juli 2018 verruimd. Deze is dan niet langer beperkt tot de ernstigste gevallen. Voor handhaving is vereist dat de Belastingdienst kan bewijzen dat aan de volgende drie criteria is voldaan:
1. Er is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking.
2. Er is sprake van evidente schijnzelfstandigheid.
3. Er is sprake van opzettelijke schijnzelfstandigheid.

De verwachting is dat per 1 januari 2020 nieuwe wet- en regelgeving in werking zal treden.

Belemmeringsverbod Waadi

De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) bevat een belemmeringsverbod. De uitlener van personeel mag op grond van dat verbod niet verhinderen dat een uitgeleende arbeidskracht na afloop van de terbeschikkingstelling in dienst treedt bij degene aan wie hij ter beschikking was gesteld. Wel is toegestaan dat de uitlener een redelijke vergoeding vraagt van degene aan wie de arbeidskracht ter beschikking is gesteld voor de kosten van de terbeschikkingstelling, de werving of opleiding van de arbeidskracht. Het belemmeringsverbod gaat niet zo ver dat een uitzendbureau niet een beding in arbeidscontracten mag opnemen dat haar werknemers belemmert om bij een concurrerend uitzendbureau in dienst te treden.

Hof Den Haag heeft onlangs geoordeeld dat een door een uitzendbureau gehanteerd relatiebeding, dat werknemers gedurende een periode van één jaar na het einde van de uitzendovereenkomst verbiedt contacten met klanten te (doen) leggen en/of te (doen) onderhouden geen onderscheid maakt tussen de situatie waarbij de werknemer in dienst treedt bij de klant en de situatie waarin de werknemer door een ander uitzendbureau wordt uitgezonden naar de klant. Dit beding is in strijd met het belemmeringsverbod van de Waadi, voor zover het werknemers verhindert in dienst te treden bij de klant van het uitzendbureau. De vraag of het relatiebeding voor het gedeelte dat niet in strijd is met het belemmeringsverbod kan worden omgezet in een geldig relatiebeding, heeft het hof ontkennend beantwoord.

Aanpassing arbeidsvoorwaarden via reglement

In een arbeidsovereenkomst was een bepaling opgenomen waarin werd verwezen naar het arbeidsvoorwaardenreglement van de werkgever. In het arbeidsvoorwaardenreglement stond dat het deel uitmaakte van de individuele arbeidsovereenkomst. Het reglement bevatte een wijzigingsbeding. De vraag was of tussen de werkgever en de OR overeen te komen wijzigingen van het arbeidsvoorwaardenreglement gevolgen hadden voor iemands arbeidsovereenkomst. Meer in het bijzonder ging het om een nieuwe bepaling in het arbeidsvoorwaardenreglement waardoor werknemers boven een bepaald salarisniveau geen recht hadden op een collectieve verhoging, zoals indexatie, van hun salaris.

De ondernemingsraad kan, als er geen cao is, met de werkgever een collectieve regeling van arbeidsvoorwaarden afspreken. De werkgever heeft dan nog wel een (stilzwijgend) akkoord van de werknemer nodig. Door het in de arbeidsovereenkomst opgenomen incorporatiebeding werken bestaande en toekomstige afspraken tussen de werkgever en de OR door in de arbeidsovereenkomst. Door ondertekening van de arbeidsovereenkomst heeft de individuele werknemer ingestemd met het arbeidsvoorwaardenreglement en daarmee met de bepaling die de OR de bevoegdheid geeft om namens de individuele werknemer met de ondernemer te onderhandelen en wijzigingen overeen te komen.

Vaststellingsovereenkomst ter vermijding ontslag op staande voet

Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod van de ene partij dat wordt aanvaard door de andere partij. Voor een geldig aanbod en een geldige aanvaarding vereist de wet dat de wil en de verklaring van degene die aanbiedt en van degene die aanvaardt met elkaar overeenstemmen. Wanneer een van de partijen zich erop beroept dat zijn wil niet met zijn verklaring overeenstemt, zal hij dat moeten onderbouwen met argumenten.

Voor een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van een dienstbetrekking geldt een wettelijke bedenktermijn van veertien dagen. Binnen deze termijn kan de werknemer de overeenkomst ontbinden.

Een werknemer werd op staande voet ontslagen wegens ongewenst gedrag. Tijdens het gesprek waarin aan hem een ontslagbrief werd uitgereikt, bood de werkgever de werknemer de mogelijkheid om in plaats van het ontslag op staande voet het dienstverband via een vaststellingsovereenkomst te laten eindigen. De werknemer accepteerde deze mogelijkheid en ondertekende de hem voorgelegde vaststellingsovereenkomst. Na het verstrijken van de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen voor de vaststellingsovereenkomst bestreed de werknemer de overeenkomst omdat deze niet geldig tot stand zou zijn gekomen.

De kantonrechter was van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig was, met als gevolg dat de dienstbetrekking was geëindigd. De werknemer maakte niet aannemelijk dat de werkgever hem onder druk had gezet om de vaststellingsovereenkomst te sluiten. Ook het beroep op dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst wees de kantonrechter af.
Met een beroep op dwaling ingeval van een vaststellingsovereenkomst wordt in de rechtspraak terughoudend omgegaan. Partijen kunnen alleen een beroep doen op dwaling ten aanzien van zaken die zij als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd. Daarvan was in dit geval geen sprake.