Concurrentiebeding en arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

In een procedure in kort geding vroeg een ex-werknemer schorsing van het met zijn vorige werkgever overeengekomen relatie- en concurrentiebeding. De arbeidsovereenkomst tussen partijen was aangegaan voor bepaalde tijd. De kantonrechter heeft de bedingen geschorst totdat in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid ervan een einduitspraak zal zijn gedaan. In een kort geding is geen ruimte voor een uitgebreid feitenonderzoek. Dat vindt plaats in de bodemprocedure. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. De werkgever heeft tegen de uitspraak van het hof cassatie aangetekend. In een conclusie gaat de Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad in op de rechtsgeldigheid van concurrentie- en relatiebedingen in een tijdelijke arbeidsovereenkomst.


In een arbeidsovereenkomst kan een beding worden opgenomen dat de werknemer verbiedt om na het einde van de arbeidsovereenkomst voor kortere of langere tijd “op een bepaalde wijze werkzaam te zijn”. Zowel een concurrentiebeding als een relatiebeding valt onder deze wetsbepaling. Deze bedingen moeten schriftelijk zijn vastgelegd en mogen alleen met een meerderjarige werknemer worden overeengekomen. In een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is een dergelijk beding alleen toegestaan als uit de schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. De werkgever moet aangeven om welke belangen het gaat. Het ontbreken van een motivering maakt het beding ongeldig. De rechter heeft de mogelijkheid om een beding geheel of gedeeltelijk te vernietigen wanneer het beding niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende belangen van de werkgever of wanneer de belangenafweging in het nadeel van de werkgever uitvalt.


De A-G zegt in de conclusie dat in de wet en de wetshistorie geen steun is te vinden voor het standpunt van de werkgever dat een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldig is zodra er ‘enige’ motivering is opgenomen, tenzij deze volstrekt onzinnig is.

Uitbreiding geboorteverlof partner

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het wetsvoorstel Wet Invoering Extra Geboorteverlof (WIEG) naar de Tweede Kamer gestuurd. Op grond van dit wetsvoorstel krijgen partners na de geboorte van een kind vijf in plaats van twee dagen doorbetaald verlof. Het geboorteverlof wordt per januari 2019 ingevoerd. Het verlof kan meteen worden opgenomen, maar kan ook later worden opgenomen, mits het in de eerste vier weken na de bevalling gebeurt.

Vanaf juli 2020 maakt dit wetsvoorstel het mogelijk om in het eerste half jaar na de geboorte nog eens vijf weken extra verlof op te nemen. In die periode hebben partners recht op een uitkering ter hoogte van 70% van het loon. Overigens wordt ook het adoptie- en pleegzorgverlof voor ouders per 1 januari 2019 verlengd van vier naar zes weken.

Recht op doorbetaalde vakantie na einde loondoorbetalingsverplichting

In het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een werknemer gedurende zijn vakantie recht houdt op loon. Dat geldt ook voor werknemers, die langdurig en geheel arbeidsongeschikt zijn voor de bedongen arbeid. Vakantie heeft tot doel het herstellen en uitrusten van verplichtingen voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst. Bij langdurig arbeidsongeschikte werknemers gaat het dan niet om de verplichting tot het verrichten van de bedongen arbeid, maar om de verplichting om andere, passende werkzaamheden te verrichten of om mee te werken aan re-integratie. Als een arbeidsongeschikte werknemer tijdelijk vrijgesteld wil worden van zijn re-integratieverplichtingen dient hij hiervoor vakantie op te nemen.

Uit Europese regelgeving en uit rechtspraak van het Hof van Justitie EU volgt dat aan werknemers met ziekteverlof recht op vakantie toekomt. Deze werknemers moeten daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om van dit recht gebruik te maken. Het recht op vakantie mag niet afhankelijk zijn van de voorwaarde dat tijdens een bepaalde referentieperiode daadwerkelijk is gewerkt.

De kantonrechter heeft in een procedure geoordeeld dat een arbeidsongeschikte werknemer recht heeft op doorbetaling van loon over door hem opgenomen vakantiedagen nadat de periode van verplichte loondoorbetaling tijdens ziekte was geëindigd. Het eindigen van de loonbetalingsverplichting tijdens ziekte doet volgens de kantonrechter niet af aan het recht van een arbeidsongeschikte werknemer om vakantiedagen tijdens ziekte te kunnen opnemen, in verband met een vrijstelling van re-integratieverplichtingen. De re-integratieverplichtingen van werknemer en werkgever blijven ook na afloop van de loondoorbetalingsverplichting bestaan. Daarom neemt de kantonrechter aan dat de wetgever ook voor die situatie heeft bedoeld om een werknemer aanspraak te geven op vakantie met behoud van loon.

Beperking toepassing non-concurrentiebeding

Een detacheringsbureau in de financiële sector had in de arbeidscontracten met haar werknemers een non-concurrentiebeding opgenomen. Op grond van dat beding was het een werknemer verboden na uitdiensttreding gedurende zes maanden te werken voor concurrerende detacheerders. Op overtreding van het beding stond een boete.

Een voormalige werknemer van de detacheerder trad op 1 april 2018 in dienst bij een directe concurrent. De vroegere werkgever spande een kort geding aan om naleving van het non-concurrentiebeding af te dwingen. De voormalige werknemer werd op dat moment nog niet gedetacheerd bij een opdrachtgever.

De kantonrechter stelde vast, dat aan de formele eisen die aan een non-concurrentiebeding worden gesteld was voldaan. Het concurrentiebeding was schriftelijk overeengekomen met een meerderjarige werknemer. De werknemer werd door het non-concurrentiebeding niet onredelijk beperkt in zijn vrije arbeidskeuze, omdat het ondanks de ruime bewoordingen bedoeld was om te voorkomen dat hij bij een andere detacheerder in de financiële sector zou gaan werken. Bij de overstap naar een andere werkgever dan een dergelijke detacheerder zou de werknemer niet aan het beding worden gehouden. De kantonrechter maakte een afweging van het belang van de werkgever bij handhaving van het non-concurrentiebeding en het belang van de werknemer bij een vrije arbeidskeuze. Deze afweging viel uit in het voordeel van de werkgever. Wel vond de kantonrechter dat de werkgever onvoldoende aannemelijk had gemaakt waarom het beding gedurende zes maanden moest gelden. De kantonrechter beperkte de duur van het non-concurrentiebeding tot drie maanden, dus geldend tot en met 30 juni 2018. Omdat de kantonrechter vond dat de oude werkgever alleen in zijn belangen werd geschaad wanneer de werknemer gedetacheerd zou worden, stond hij de werknemer toe om intern werkzaam te zijn voor zijn nieuwe werkgever.

Non-concurrentiebeding

Een non-concurrentiebeding wordt in de praktijk vaak concurrentiebeding genoemd. Feitelijk is dat niet juist, want de bedoeling van het beding is de werknemer te verbieden om na het einde van zijn contract soortgelijke werkzaamheden uit te oefenen bij een ander bedrijf of als ondernemer. Een non-concurrentiebeding moet schriftelijk worden aangegaan. Het meest eenvoudig is om het beding in de arbeidsovereenkomst op te nemen, maar het kan ook afzonderlijk overeen worden gekomen. Een niet schriftelijk concurrentiebeding is ongeldig.

Het is niet toegestaan om in een tijdelijk contract een concurrentiebeding op te nemen. Op deze regel geldt echter een uitzondering. Wanneer de werkgever kan aantonen dat sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen, mag er toch een concurrentiebeding worden aangegaan. Er moet dan wel schriftelijk worden uitgelegd waarom sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang. Ontbreekt deze uitleg, dan is het beding niet geldig.

Aanzegverplichting

Bij een tijdelijk arbeidscontract voor een duur van zes maanden of langer geldt de aanzegverplichting. Deze verplichting houdt in dat de werkgever tijdig moet aangeven of hij de overeenkomst na afloop wel of niet wil voortzetten. Dit moet schriftelijk gebeuren en wel uiterlijk 1 maand voor het einde van het contract. Als de werkgever de overeenkomst wil voortzetten moet hij aangeven onder welke voorwaarden dat gebeurt. De werkgever voldoet overigens al aan de aanzegverplichting als hij bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst schriftelijk laat weten dat er geen opvolgend contract zal komen. De aanzegtermijn geldt niet als een uitzendbeding in de arbeidsovereenkomst is opgenomen.

Gevolgen niet nakomen aanzegverplichting
Laat de werkgever niet weten of de arbeidsovereenkomst wel of niet wordt voortgezet, dan is hij de werknemer een vergoeding van 1 maandsalaris verschuldigd. Voldoet de werkgever te laat aan de aanzegverplichting, dan is hij een evenredige vergoeding verschuldigd. Is de werkgever een week te laat met het voldoen aan zijn verplichting, dan bedraagt de vergoeding waar de werknemer recht op heeft een weeksalaris.
De werkgever is geen vergoeding wegens het niet of te laat nakomen van de aanzegverplichting verschuldigd in de volgende situaties:

  • faillissement;
  • uitstel van betaling;
  • toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

Ketenregeling arbeidsrecht

De ketenregeling in het arbeidsrecht houdt in dat van rechtswege een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat na meer dan drie opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd of na opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een totale duur van meer dan 24 maanden, inclusief eventuele tussenliggende perioden waarin niet is gewerkt voor dezelfde werkgever.

Een werknemer ontving na drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op naam van een andere werkgever. Feitelijk veranderde er niets: de werkzaamheden, de werktijden, aansturing, het loon en de naam op de loonstrookjes bleven hetzelfde. De werknemer was chauffeur en bleef ondanks de wijziging van werkgever in dezelfde vrachtwagen rijden. Kort voor het contractuele einde van de laatste arbeidsovereenkomst werd de werknemer ziek. De werkgever deelde daarop mee dat de arbeidsovereenkomst niet werd verlengd. De kantonrechter moest eraan te pas komen om de werkgever duidelijk te maken dat inmiddels sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Kamerbrief positie bedrijfsarts

De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden ligt bij werkgevers en werknemers. De werkgever moet zich in een aantal situaties laten ondersteunen door een arbodienst of een bedrijfsarts, bijvoorbeeld bij de advisering over ziekteverzuimbegeleiding en bij re-integratie. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief aan de Tweede Kamer een uiteenzetting gegeven over de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts.

Vanaf 1 juli 2018 moet iedere werkgever een basiscontract hebben met een arbodienst of een bedrijfsarts. Daarin wordt vastgelegd welke taken de bedrijfsarts vervult en hoe deze worden uitgevoerd. De staatssecretaris onderkent dat de bedrijfsarts in situaties terecht kan komen waarin werkgever en werknemer tegenover elkaar staan. Ook in die situaties moet de bedrijfsarts zijn onafhankelijkheid bewaren. Een zieke werknemer mag niet onder druk gezet worden om te beginnen met werken of in de WW terechtkomen zonder voldoende hersteld te zijn. In eerste instantie is de werkgever verantwoordelijk voor de begeleiding van een zieke werknemer. De bedrijfsarts is de adviseur van de werkgever en de werknemer. De staatssecretaris ziet het nieuwe basiscontract als een belangrijk instrument om de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts te versterken. Een arbodienst of bedrijfsarts hoeft niet altijd in te stemmen met datgene wat een werkgever vraagt.

Als een werknemer tegen zijn zin hersteld wordt verklaard door de bedrijfsarts, kan hij aan het UWV een deskundigenoordeel vragen. Tegen het deskundigenoordeel van het UWV kan beroep bij de rechter worden ingesteld.

Aansprakelijkheid werkgever

Werkgevers moeten zorgen voor een veilige werkomgeving. Doen zij dat niet, dan zij aansprakelijk voor de schade die hun werknemers daardoor oplopen, tenzij de werknemer schade lijdt als gevolg van opzet of bewust roekeloos handelen.
Op grond van vaste jurisprudentie zijn werkgevers verplicht om een behoorlijke verzekering af te sluiten ter dekking van schade van werknemers, die in de uitoefening van hun werkzaamheden als bestuurder van een motorvoertuig betrokken kunnen raken bij een verkeersongeval. Als de werkgever niet heeft gezorgd voor een behoorlijke verzekering, is hij zelf aansprakelijk voor de schade die een werknemer door de tekortkoming van de werkgever heeft geleden.

Een procedure had betrekking op de vraag of de werkgever aansprakelijk was voor de door een werknemer geleden schade ten gevolge van een aanrijding tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. Tussen partijen was niet in geschil dat de werknemer door een spoorwegovergang op te rijden terwijl een trein naderde, feitelijk roekeloos had gehandeld. De vraag was of het roekeloos handelen bewust was. Daarvan is niet snel sprake. Alleen wanneer uit de feiten zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de werknemer zich direct voorafgaand aan het ongeval bewust is geweest van de gevaarlijke situatie en tóch willens en wetens het risico heeft genomen, is sprake van bewust roekeloos handelen. Naar het oordeel van de kantonrechter deed zich hier een dergelijke situatie niet voor. Zelfs als de werknemer de overgang is opgereden toen de alarmlichten al brandden, het belsignaal was afgegaan en de halve slagboom naar beneden was, dan is volgens de kantonrechter niet uitgesloten dat de werknemer zich niet bewust was van de naderende trein, bijvoorbeeld omdat hij was afgeleid of de weg zocht. Volgens de kantonrechter zou het anders zijn geweest als de overgang was beveiligd door hele in plaats van halve slagbomen. De verklaring van de treinmachinist dat de werknemer stapvoets de overgang was opgereden, bevestigt volgens de kantonrechter de conclusie dat hij zich op dat moment niet bewust moet zijn geweest van zijn roekeloze gedrag.

Omdat de werkgever niet had voldaan aan zijn verplichting om te zorgen voor een behoorlijke verzekering die de schade van een verkeersongeval dekt, was hij aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval.

Aanzegverplichting

Een werkgever moet een werknemer wiens tijdelijke arbeidscontract afloopt ten minste een maand van tevoren schriftelijk laten weten of hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten of niet. Doet de werkgever dat niet of te laat, dan heeft de werknemer recht op een zogenaamde aanzegvergoeding. Die bedraagt maximaal het loon over een maand. Voor het recht op vergoeding is niet vereist dat er onzekerheid bestaat over het al dan niet voortzetten. Dat blijkt uit de volgende procedure.

Een tijdelijke arbeidsovereenkomst eindigde op 1 april 2017. Op 27 februari 2017 heeft de werkgever mondeling medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst zou worden verlengd. Niet eerder dan op 21 maart 2017 werd de verlenging van de arbeidsovereenkomst schriftelijk bevestigd. Toen de werknemer enkele maanden later de arbeidsovereenkomst opzegde, maakte hij aanspraak op de aanzegvergoeding. De werkgever betaalde de vergoeding niet. De kantonrechter wees daarna de vordering van de werknemer toe, omdat de werkgever niet tijdig, dat wil zeggen voor 1 maart 2017, de werknemer schriftelijk heeft geïnformeerd over de status van de arbeidsovereenkomst. Op het hoger beroep van de werkgever heeft het gerechtshof de uitspraak van de kantonrechter bevestigd.

De wet maakt geen onderscheid tussen de situatie waarin wel of niet tijdig een mondelinge toezegging is gedaan. Zonder schriftelijke bevestiging van de werkgever heeft de werknemer geen zekerheid over het al dan niet voortzetten van zijn dienstverband en de voorwaarden waaronder een eventuele voortzetting zal plaatsvinden.