Aftrek voorbelasting verhuurde verdieping woning

De Belastingdienst corrigeerde de eerder verleende teruggaven omzetbelasting door het opleggen van een naheffingsaanslag. De correctie had betrekking op de aftrek van voorbelasting in verband met de belaste verhuur van een deel van de woning. De Belastingdienst nam het standpunt in dat de verhuurders de woning na oplevering geheel voor privédoeleinden in gebruik hebben genomen. De verhuur van een deel van de woning is op een later moment ingegaan. Omdat de woning pas later is aangewend voor een economische activiteit kon op dat latere moment niet alsnog aanspraak worden gemaakt op aftrek van voorbelasting. Volgens de verhuurders is de intentie altijd geweest om een deel van de woning te verhuren. Tussen de oplevering van de woning en de ingangsdatum van de verhuur is de betreffende verdieping gereed gemaakt voor gebruik als kantoor ten behoeve van de huurder.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU is voor het recht op aftrek van voorbelasting bepalend of de ondernemer een investeringsgoed heeft verworven met het voornemen om een economische activiteit uit te oefenen. Dat voornemen moet door objectieve factoren bevestigd worden. Voor het recht op aftrek van voorbelasting is niet van belang of het investeringsgoed onmiddellijk is gebruikt voor belaste handelingen. Het daadwerkelijke gebruik is bepalend voor de omvang van de aftrek of voor de eventuele herziening daarvan, maar is niet van invloed op het ontstaan van het recht op aftrek.

Hof Arnhem-Leeuwarden kwam op basis van de overgelegde bescheiden tot de conclusie dat de verhuurders van meet af aan de intentie hebben gehad om de verdieping belast te verhuren en dat aan deze intentie direct en volledig uitvoering is gegeven. De inspecteur heeft de voorbelasting ten onrechte nageheven. Er is geen sprake van een wijziging van gebruik of bestemming ten tijde van de oplevering van de woning.

Commissaris geen btw-ondernemer

Tot 1 januari 2013 werd een lid van een Raad van Commissarissen voor heffing van omzetbelasting niet aangemerkt als belastingplichtige. Het besluit waarin dat was geregeld is per die datum ingetrokken. Sinds 1 januari 2013 geldt dat een lid van een Raad van Commissarissen, die voor zijn werkzaamheden een vergoeding ontvangt, als btw-ondernemer wordt aangemerkt.

Hof Den Bosch heeft aan het Hof van Justitie EU de vraag voorgelegd of een commissaris als ondernemer voor de omzetbelasting moet worden aangemerkt. De vraag spitst zich toe op het zelfstandig uitoefenen van de activiteit. Het hof ziet enerzijds elementen die wijzen op een vorm van ondergeschiktheid en anderzijds elementen die wijzen op zelfstandigheid. De commissaris was niet werkzaam in dienstbetrekking maar op basis van een overeenkomst van opdracht.

Het Hof van Justitie EU merkt op dat er geen hiërarchische ondergeschiktheid van een lid van de raad van commissarissen is ten opzichte van het bestuursorgaan of van de Raad van Commissarissen. Bepalend vindt het Hof van Justitie EU dat een lid van de raad van commissarissen niet in eigen naam, voor eigen rekening of onder eigen verantwoordelijkheid werkt. Daar komt bij dat een commissaris in de voorgelegde casus geen enkel economisch bedrijfsrisico draagt. De vaste vergoeding van een commissaris was niet afhankelijk van deelname aan vergaderingen of van de feitelijk gewerkte uren. De commissaris oefende daarom niet zelfstandig een economische activiteit uit en is dus geen ondernemer.

Herziening omzetbelasting opfokkosten

Ondernemers hebben recht op aftrek van omzetbelasting die door andere ondernemers in rekening is gebracht voor leveringen en diensten die worden gebruikt voor belaste prestaties. Het recht op aftrek ontstaat in het tijdvak waarin de belasting in rekening is gebracht of verschuldigd is geworden. Voor goederen en diensten die niet onmiddellijk in gebruik worden genomen, vindt de aftrek van omzetbelasting plaats overeenkomstig de bestemming van die goederen en diensten. Indien op het tijdstip van ingebruikneming blijkt dat niet het juiste bedrag aan omzetbelasting in aftrek is gebracht, wordt te veel afgetrokken belasting op dat tijdstip alsnog verschuldigd en wordt te weinig afgetrokken belasting op verzoek teruggegeven.

In een arrest van 4 december 2009 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat goederen of diensten, die een ondernemer afneemt om een bedrijfsmiddel in goede staat te houden, onmiddellijk worden gebruikt. Dat geldt ook in een periode waarin het bedrijfsmiddel tijdelijk geen opbrengsten levert. Herziening van de aftrek van voorbelasting is dan niet aan de orde. Dit is anders voor goederen of diensten die een ondernemer betrekt om een bedrijfsmiddel gereed te maken voor het beoogde gebruik of om een bedrijfsmiddel binnen zijn onderneming te ontwikkelen of tot stand te brengen. De omzetbelasting die drukt op dergelijke goederen en diensten is aftrekbaar overeenkomstig hun bestemming op het tijdstip waarop de belasting in rekening wordt gebracht. De aftrek van voorbelasting moet zo nodig worden herzien.

Het in een melkveebedrijf opfokken van een kalf tot melkkoe moet worden aangemerkt als het binnen de onderneming ontwikkelen van een bedrijfsmiddel. Het dier is een roerende zaak waarop kan worden afgeschreven. Het opfokken van een kalf tot melkkoe is volgens de Hoge Raad niet aan te merken als het in goede staat houden van het kalf. Dit betekent dat de omzetbelasting die in rekening is gebracht op goederen en diensten die zijn gebruikt bij het opfokken in aanmerking komt voor herziening.

Wijziging uitvoeringsbeschikking omzetbelasting

In verband met de wijziging van de kleineondernemersregeling (KOR) in de omzetbelasting per 1 januari 2020 wordt ook de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 aangepast. De wijziging van de KOR houdt onder meer in dat er een omzetgerelateerde vrijstelling komt in de plaats van de huidige degressieve vermindering van de verschuldigde btw. De nieuwe KOR geldt op verzoek voor alle kleine ondernemers, ongeacht de rechtsvorm, die voldoen aan de volgende voorwaarden.  

  • De ondernemer is in Nederland gevestigd.
  • De omzet bedraagt niet meer dan € 20.000 in een kalenderjaar.

Ondernemers die met ingang van 1 januari 2020 de nieuwe kleineondernemersregeling willen benutten, moeten uiterlijk 20 november 2019 het aanmeldingsformulier bij de Belastingdienst indienen. Het aanmeldingsformulier is te vinden op de website van de Belastingdienst. Deelname aan de nieuwe KOR geldt voor een periode van tenminste drie jaar.

De wijziging van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 houdt in dat kleine ondernemers de in het jaar van aanschaf in aftrek gebrachte btw voor investeringsgoederen niet hoeven te herzien als het bedrag van de herziening in een jaar minder is dan € 500. Daarnaast wordt geregeld dat een ondernemer die voor het bepalen van zijn belaste omzet de margeregeling hanteert, dat ook voor de toepassing van de KOR kan doen. Dit betekent voor deze ondernemers dat de omzetgrens voor toepassing van de KOR neerkomt op een winstmarge van maximaal € 20.000.

De opzegtermijn voor toepassing van de KOR is gelijkgesteld aan de aanmeldingstermijn. In beide gevallen bedraagt de termijn vier weken. Deze termijn heeft de Belastingdienst nodig om de melding administratief te verwerken.

Wetsvoorstel implementatie aanpassingen btw-regelgeving

De staatssecretaris van Financiën heeft een wetsvoorstel ter implementatie van een Europese richtlijn ter consultatie gepubliceerd. De richtlijn is bedoeld om de intracommunautaire handel per 1 januari 2020 beter te harmoniseren en te vereenvoudigen.

Het wetsvoorstel heeft onder meer betrekking op de btw-regelgeving voor in een andere lidstaat aangehouden voorraad. Het overbrengen van voorraad van de ene naar een andere lidstaat is een fictieve intracommunautaire levering. De ondernemer moet deze levering melden op zijn aangifte omzetbelasting en op de periodieke Opgaaf intracommunautaire prestaties. In de lidstaat waar de voorraad wordt aangehouden moet de ondernemer een intracommunautaire verwerving aangeven. De latere verkoop van de voorraad is een belaste levering in de andere lidstaat. De nieuwe regeling geldt voor de situatie waarin de ondernemer al voor de overbrenging van de goederen weet wie de afnemer zal zijn van deze goederen. De registratieverplichting en de aangifteverplichting in de lidstaat waar alleen voorraad wordt aangehouden vervallen dan voor de leverancier.

Daarnaast omvat het wetsvoorstel een regeling voor ketentransacties waarmee wordt bepaald welke levering in die keten als de intracommunautaire levering geldt. Ketentransacties zijn elkaar opvolgende leveringen tussen ondernemers van dezelfde goederen, die intracommunautair worden vervoerd of verzonden. Het aantal schakels in de keten is niet van belang, evenmin als in hoeveel lidstaten de ondernemers die tot de keten behoren zijn gevestigd of voor de btw zijn geïdentificeerd.

Verder heeft het wetsvoorstel betrekking op het bewijs van intracommunautair vervoer van goederen naar andere lidstaten. Dat bewijs is een van de voorwaarden voor de toepassing van het nultarief voor leveringen waarbij goederen vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat worden verzonden of vervoerd. Om de rechtsonzekerheid weg te nemen is het criterium van twee weerlegbare vermoedens geïntroduceerd. Goederen worden geacht vanuit het grondgebied van de lidstaat van levering te zijn verzonden of vervoerd als bepaalde documenten kunnen worden overgelegd.

Het vierde onderwerp van het wetsvoorstel heeft betrekking op de status van het btw-identificatienummer. Volgens rechtspraak van het Hof van Justitie EU is het btw-identificatienummer geen vereiste voor de toepassing van het nultarief. Om de goederen- en dienstenstroom te kunnen volgen en de afdracht van btw te controleren is het gebruik van een juist btw-identificatienummer een vereiste. Het indienen van een juiste periodieke Opgaaf intracommunautaire prestaties wordt door dit wetsvoorstel onderdeel van de voorwaarden voor toepassing van het nultarief. Voldoet een ondernemer niet aan de voorwaarden, dan vervalt zijn aanspraak op toepassing van het nultarief, tenzij hij zijn tekortkomingen kan verantwoorden.

Reageren op het wetsvoorstel is mogelijk tot 3 juni 2019.

Toepassing verlaagd btw-tarief op digitale boeken en tijdschriften

Een wetsvoorstel om het verlaagde btw-tarief toe te passen op digitale boeken, kranten en tijdschriften is ter consultatie gepubliceerd. Toepassing van het verlaagde tarief gaat gelden voor het langs elektronische weg leveren of uitlenen van een boek, dagblad, weekblad, tijdschrift of andere ten minste driemaal per jaar periodiek verschijnende uitgaven. Door de wijziging wordt het verschil in behandeling voor de btw van fysieke en elektronische uitgaven opgeheven. De voorgestelde wetswijziging is mogelijk geworden door een recente aanpassing van de Europese btw-richtlijn.

Tot 16 mei kan op het voorstel worden gereageerd via deze link: https://www.internetconsultatie.nl/epubs.

Jaaraangifte btw voor kleine ondernemers

In het halfjaarlijkse overzicht van de status van fiscale moties en toezeggingen heeft de staatssecretaris aangegeven dat de mogelijkheid van het doen van jaaraangifte voor de btw voor kleine ondernemers blijft bestaan. In het kader van de aanpassing van de kleineondernemersregeling was het vervallen van deze mogelijkheid voorzien. De mogelijkheid om jaaraangifte te doen geldt alleen voor natuurlijke personen en samenwerkingsverbanden van uitsluitend natuurlijke personen. De aangekondigde afschaffing van de jaaraangifte per 2020 zal worden beperkt tot rechtspersonen.

Op het terrein van de omzetbelasting is verder vermeld dat toelatingsexamens die toegang geven tot vrijgesteld onderwijs en tussentijdse examens in het kader van vrijgesteld onderwijs met ingang van 1 januari 2019 zijn vrijgesteld. Voor de vrijstelling gelden dezelfde voorwaarden als voor examens ter afsluiting van vrijgesteld onderwijs. Het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is aangepast met ingang van 1 januari 2019.

Gedeeltelijke aftrek voorbelasting woning door plaatsing zonnepanelen op dak

Een ondernemer voor de omzetbelasting liet een woning bouwen waarop zonnepanelen werden geplaatst. Ook voor de exploitatie van de zonnepanelen was sprake van ondernemerschap voor de omzetbelasting. De omzetbelasting op de aanschaf en installatie van de zonnepanelen werd in aftrek toegelaten. Dat gold niet voor de omzetbelasting die drukte op de bouw van de woning. De ondernemer was het hiermee niet eens en ging in beroep.

De rechtbank merkte de zonnepanelen aan als roerende zaken omdat zij gemakkelijk te demonteren en te verplaatsen waren. De zonnepanelen waren volgens de rechtbank geen bestanddelen van de woning, maar zelfstandige zaken. Door de bevestiging van de zonnepanelen aan de woning is het gebruik van de woning gewijzigd. Een deel van het dak staat heeft door de ondersteuning van de zonnepanelen een zakelijke functie gekregen. Dat had gevolgen voor de omvang van het privé- en zakelijk gebruik van de woning.

Onder verwijzing naar een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden merkte de rechtbank het dak aan als een nuttige ruimte in de woning. De omvang van deze nuttige ruimte bepaalde de rechtbank op de totale oppervlakte van de zonnepanelen. De totale nuttige ruimte van de woning was gelijk aan de oppervlakte van de woning van 72 m² plus de oppervlakte van de zonnepanelen van 19,7 m², dus in totaal 91,7 m². De rechtbank berekende het zakelijk gebruik van de woning op 21,5% (19,7 m²/91,7 m² × 100%). Voor dat gedeelte kwam de omzetbelasting die drukte op de bouw van de woning voor aftrek als voorbelasting in aanmerking.

Verhuur ligplaatsen

Het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties valt onder het lage btw-tarief. Het gebruik van de sportaccommodatie moet verband houden met de beoefening van sport. Diensten die bestaan uit stalling of opslag van attributen waarmee een sport wordt bedreven vallen niet onder het gebruik van sportaccommodaties en vallen dus niet onder het lage tarief.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is de verhuur van de ligplaatsen voor zeilboten en snelle motorboten door een watersportvereniging belast met het hoge tarief omzetbelasting. Het hof merkt deze dienst van de vereniging aan als de verhuur van parkeerruimte voor boten. De verhuur van ligplaatsen kan niet worden gerangschikt onder het geven van gelegenheid tot sportbeoefening, omdat het sporten niet plaatsvindt in de jachthaven maar in open water.

Het oordeel van het hof komt erop neer dat de ligplaatsen zelf niet zijn bestemd voor sportbeoefening, maar dat de dienst van de vereniging bestaat uit het passieve verblijf van boten in de jachthaven en het in goede staat bewaren ervan. Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep in cassatie van de vereniging is ongegrond.

Aftrek voorbelasting op kosten strategische overname

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU verricht een zuivere holdingmaatschappij geen economische activiteiten voor de omzetbelasting. Dat heeft tot gevolg dat een holding geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. Een zuivere holding heeft geen andere activiteiten dan het verwerven en aanhouden van deelnemingen. Volgens het Hof van Justitie EU hebben ondernemers recht op aftrek van voorbelasting op mislukte investeringen.

Aan het Hof van Justitie EU zijn vragen gesteld over het recht op aftrek van voorbelasting die betrekking heeft op kosten van een mislukte strategische overname van een concurrent door een ondernemer. De ondernemer was geen zuivere holdingmaatschappij. De vraag is of de beperking van aftrek van voorbelasting, zoals die uit de holdingjurisprudentie van het Hof van Justitie EU volgt, in een dergelijk geval van toepassing is. De conclusie van de Advocaat-generaal is dat er geen beperking van het recht op aftrek van voorbelasting dient te gelden. Volgens de conclusie is de verwerving van aandelen in een vennootschap een economische activiteit als de verwerving wordt gedaan ter uitbreiding van de belastbare activiteiten van de verkrijgende vennootschap. De kosten die de verkrijgende vennootschap in dat verband heeft gemaakt, staan in rechtstreeks en onmiddellijk verband met de belastbare activiteiten, zodat de daarover betaalde omzetbelasting in aanmerking komt voor aftrek als voorbelasting.